In 1969 verscheen van Roger van de Velde bij uitgeverij Sonneville het ophefmakende boek Recht op antwoord. In dit boek analyseert Van de Velde zijn internering en klaagt hij het Belgishe rechtssysteem, het gevangeniswezen en het gebrek aan psychiatrische zorgverstrekking aan. Hij doet dit scherp en polemisch. En met zin voor de nodige dramatiek. Het boek besluit met een knipoog naar Multatuli en naar Elsschot.
Recht op antwoord is echter geen literair proza; het is een pamflet, een manifest. Van de Velde zag het ook zelf zo.
Eerder waren de verhalenbundels Galgenaas, De Slaapkamer en De knetterende schedels verschenen. Algemeen worden deze drie bundels als literaire hoogstandjes beschouwd. De verhalen, eigenlijk gaat het vaak om niet meer dan portretten, horen bij het betere werk van de Vlaamse literatuur uit de 20ste eeuw.
Na de dood van Roger van de Velde verschenen bij Manteau nog drie boeken van hem: de verhalenbundels Kaas met gaatjes (1970) en De dorpsveroveraar (1973), en de roman Tabula rasa (1970).
De meeste critici zijn van mening dat deze publicaties niet het niveau halen van de eerder verschenen boeken. De dorpsveroveraar is inderdaad niet meer dan een samenraapsel van ouder werk van de schrijver. Kaas met gaatjes bevat verhalen van ongelijke kwaliteit. Het is bij deze bundels duidelijk dat Roger van de Velde geen hand meer had in de eindredactie.
Tabula rasa echter, is een geval apart. Het is de enige roman die Van de Velde schreef en dat op zich is al bijzonder. Van de Velde was immers geen romanschrijver. Hij was een meester in het schrijven van kortverhalen. Zijn ‘schrijven-is-schrappen-techniek’ en zijn verleden als journalist zullen daar niet vreemd aan zijn.
Toch wilde Van de Velde, waarschijnlijk om de critici de mond te snoeren, ook een roman op zijn palmares hebben. En veel tijd werd daarvoor niet uitgetrokken: Tabula rasa werd geschreven in februari en maart van 1970 (de laatste maanden die Van de Velde in de gevangenis doorbracht).
Tabula rasa beschrijft het wedervaren van een kapper die dichter wil worden. De man treedt toe tot de redactie van een obscuur literair tijdschrift en wordt op groteske wijze bedrogen door de andere redactieleden. Eindresultaat: de kapper wordt weer kapper.
Er zitten nogal wat Elsschotverwijzingen in het boek. Er is het hele tijdschriftengedoe, er loopt een personage met een houten been rond, de redactievergaderingen van het literaire tijdschrift uit Tabula rasa vinden plaats in het stamcafé van Alfons De Ridder, enz. Maar er zit meer moois in het boek verborgen: Tabula rasa blijkt een sleutelroman te zijn.
De redactieleden waarmee het hoofdpersonage uit Tabula rasa te maken krijgt, heten respectievelijk: Johan-Emmanuel Daelman, Kals en Weber. Achter deze façadenamen schuilen de schrijvers Jan-Emiel Daele en Herman J. Claeys, en de uitgever Julien Weverbergh. Hier komt een oud zeer op de proppen.
In 1967 verscheen in het tijdschrift ‘Daele’ (van Jan-Emiel Daele) een voor die tijd provocerend artikel van Herman J. Claeys met als titel De penisgroet. Op basis van een anonieme klacht werd de verkoop van het tijdschriftnummer verboden. Literair Vlaanderen stond op zijn kop. Het recht op vrije meningsuiting was geschonden...
En Daele en Claeys werden van Maaseik tot Oostende wereldberoemd. (22 jaar later zou Herman Brusselmans de truc nog eens dunnetjes overdoen.)
In 1967 verbleef Roger van de Velde in gevangenis of psychiatrie en werd hem het recht op schrijven en publiceren ontzegd. Zijn problematische situatie kreeg amper of geen aandacht (de ‘schrijversactie’ die de opsluiting van Van de Velde aan de kaak stelde, kwam pas in 1969 op gang). Van de Velde vond dat de aandacht die de ‘Daele-rel’ kreeg buitensporig was. Hij was er trouwens van overtuigd (cf. Recht op antwoord) dat een en ander uit opportunistische overwegingen geënsceneerd was (meermaals werd gesuggereerd dat Daele of Claeys zelf de indieners van de anonieme klacht in kwestie waren). Gevolg: ergernis en nog veel meer.
In Tabula rasa wil Van de Velde de kleine kantjes van het literaire wereldje duidelijk uit de verf laten komen. Waarom naast Jan-Emiel Daele en Herman J. Claeys ook Weverbergh in zijn hemd wordt gezet en als bombastische grootspreker wordt opge-voerd, is minder duidelijk. Wilde Van de Velde nog even natrappen omdat Manteau zijn Recht op antwoord niet had willen uitgeven? We zullen het nooit weten.
Is Tabula rasa een goed boek? Ja en nee.
Het lijdt aan dezelfde ziekte als Kaas met gaatjes: soms langdradig, dan weer spitant en sterk. Het is zonde dat Roger Van de Velde het publicatieproces niet zelf heeft kunnen opvolgen: hij had er allicht in geschrapt tot er een pareltje overbleef.
© Erik Vlaminck