Buggenhout, 25 maart van het jaar 30 na Roger.
Beste Roger,
Eén keer heb ik je ontmoet. Je zag er niet uit. Het was in een praatcafé in de Antwerpse Pelgrimstraat. Het kan zijn dat ik me vergis, maar ik situeer onze ontmoeting tussen je Galgenaas en Knetterende Schedels, tussen 1966 en 1969 dus. Kan dat? Misschien was het tijdens één van je voorwaardelijke invrijheidsstellingen. Je zat ons in de weg. Ons, dat waren acteur Max Schnur en ik. Net zoals jij is ondertussen ook Max al doorgereisd. Net zoals jij verliet hij het motel langs de weg die van nergens komt en nergens naartoe leidt. Max en ik speelden darts. Ik moet je dat allemaal vertellen, want je lichaam was er wel, maar je geest niet. Zowel je lichaam als je geest liepen in dat café gevaar. Je geest was bezig te verdrinken in een half glas bier dat al een uur voor jou stond te verschalen. Je lichaam kon elk ogenblik worden getroffen door een pijltje dat terugketste van het dartsbord. Want Max en ik waren nu ook weer niet zó goed in dat spel. Max vroeg je herhaaldelijk om in een ander hoekje van het café te gaan mediteren. Mediteren, noemde hij het met een grijnslachje. Maar zijn verzoek scheen niet tot je door te dringen.
Tot Dirk zich met het zaakje bemoeide. Dirk was de caféhouder, een man die zo zijn eigen idee had over de manier waarop de clientèle moest worden behandeld. Hij zette je zonder veel complimenten aan de deur. Even leek het alsof je nijdig zou reageren, maar nog voor die nijdigheid je spieren had bereikt, werden ze alweer slap van berusting. Je had het al opgegeven, maar je wist het zelf nog niet.
Weet je wat ik toen dacht? Ik dacht: ‘Die man moet zo snel mogelijk, desnoods tegen zijn zin, opnieuw naar een opvangcentrum worden gebracht.’ Ik dacht, eerlijk gezegd, dat zo’n opname je misschien nog kon redden. Nu meen ik dat te kunnen zeggen zonder de hele literaire tent over me heen te krijgen, maar toen, dertig jaar geleden, werd een schrijver geacht je gevangenisstraffen en verplichte opnames als een uitvloeisel te zien van de inhalerigheid van de farmaceutische industrie en de kortzichtigheid van het gerechtelijk apparaat. Je literaire vrienden maakten van jou een slachtoffer en ik denk niet dat ze je daarmee een dienst bewezen. Want naar mijn mening was het probleem niet je verslaving aan de pijnstiller Palfium. Het probleem was dat verslaving een deel van jezelf uitmaakte.
Voor je niet neen kon zeggen tegen Palfiumtabletten en er zelfs doktersvoorschriften voor vervalste, zat je onder de knoet van de alcohol. Zoals elke verslaafde zocht je de schuld van je verslaving buiten jezelf. Het was te wijten aan de pijn, zei je, aan de ondraaglijke pijn als gevolg van enkele operaties aan je maag. Met dat argument bedroog je niet alleen jezelf en niet alleen het ziekenfonds. Je bedroog vooral je vrienden met beloftes die zij geloofden en jij zelf niet. Ja, ik neem aan dat je op heldere ogenblikken wel het oprechte voornemen zult hebben gekoesterd om je tegen de verslaving te verzetten. Die heldere ogenblikken zullen zich vooral hebben voorgedaan in de periodes dat je van vrijheid werd beroofd. Dat zijn ook de periodes waarin je als auteur je sterkste boeken hebt geschreven. Maar zelfs in die boeken voel ik als lezer dat je niet echt af wil van je verslaving. Je blijft uithalen naar een maatschappij die je de schuld van al je ellende in de schoenen schuift. Je schildert jezelf voortdurend af als slachtoffer. Literair leverde het zeker voor die tijd ongewoon sterke producten op. Ik vermoed evenwel dat elke psychiater die zijn beroep ernstig nam (en zo heb je er blijkbaar te weinig ontmoet), uit je geschriften zou hebben kunnen afleiden dat je een vogel voor de kat was. Bij herlezing van je werk, merk ik trouwens dat de literaire waarde ervan stilaan wordt overwoekerd door het historische belang. Precies doordat je zodanig de nadruk hebt gelegd op het cynische zelfmedelijden en de egocentrische klachtenbundel. Je glijdt steeds verder weg van Willem Elsschot met wie je toen werd vergeleken en komt dichter in de buurt van het interessant tijdsdocument. Dat is toe te schrijven aan de vaststelling dat je al te krampachtig je gelijk wilde halen en daardoor vaak teruggreep naar minder terzake doende details. Dat klinkt negatiever dan ik bedoel, want dertig jaar geleden heb je mij en honderden anderen met je werk sterk beïnvloed. Dat heeft een hele generatie mee in de bloedsomloop zitten. Bovendien weet je zelf goed genoeg hoe subjectief dergelijke meningen kunnen zijn.
In ieder geval: ik vroeg me toen af, Roger, of de literaire vrienden die toen al hun invloed aanwendden om je vrij te krijgen, wel voldoende inzicht hadden in de psychologie van een verslaafde. Of ze eens hadden gepraat met artsen die zich, ondanks een voortdurende strijd tegen windmolens, blijven inzetten in de zogenaamde afkickkliniek in Tienen. Om het cru te stellen: door petities op te stellen en zelfs de minister van justitie onder druk te zetten om je vrij te laten, versnelden je vrienden je aftakelingsproces.
Want Palfium, Roger, Palfium is voor ontelbare patiënten een zegen geweest. Ja, er werd bij de lancering van het product door de fabrikant, Janssen Pharmaceutia wat al te triomfantelijk mee uitgepakt. Het lichaam bleek iets vlugger naar het product te snakken dan aanvankelijk gedacht. Maar toch: Palfium was al heel wat minder verslavend dan morfine. Op dat ogenblik bestond er geen andere remedie om de pijn bij zware operaties draaglijk te maken. Er werd ook een techniek ontwikkeld die herstellende patiënten toeliet zelf de hoeveelheid pijnstiller toe te dienen die voor hen de pijn draaglijk maakte. Hoewel de medici uiteraard een maximumdosis installeerden, werd vastgesteld dat de meeste patiënten zichzelf minder Palfium toedienden dan de medici als gemiddelde hadden vooropgesteld. Duizenden patiënten hadden na hun ontslag uit het ziekenhuis niet de geringste behoefte meer aan het product. Zoals er duizenden mensen enkele glazen wijn of bier drinken zonder dat ze bij het ontwaken onmiddellijk aan hun volgende dosis alcohol toe zijn. Maar er zijn mensen, zoals jij, die in de greep van een product geraken. Het is een beetje te gemakkelijk om de verantwoordelijkheid daarvoor uitsluitend op de maker van het product te schuiven. En dat werd, ik herhaal het, in jouw geval teveel gedaan. Ergens in mij kweek ik de overtuiging dat je het diep in je hart met mij eens zou kunnen zijn. Maar zeker zal ik het natuurlijk nooit weten, verslaafd als je nu bent aan het niet meer zijn.
Het is maar hoe je het bekijkt en ik wil de mensen die je toen met de beste intenties omringden, niet kwetsen. Maar ik zou zeggen: de door je vrienden fel onder druk gezette autoriteiten hadden je niet mogen laten gaan. Je hebt in het laatste kwart van je leven het intenst bestaan in opsluiting. Daar heb je je lichaam overleefd. Doordat je daar de kracht kreeg om je gal uit te spuwen, besta je nu nog en praat ik tegen jou. Hoe contradictorisch ook: als je vrienden er in geslaagd zouden zijn om je de opsluitingen te ontlopen, zou je nu waarschijnlijk niet eens meer bestaan hebben, ook niet als schrijver. Als je nu die opsluitingen opnieuw zou kunnen ruilen voor periodes van vrijheid in de toestand dat ik je in dat café ontmoette, vermoed ik dat ik weet waarvoor je zou hebben gekozen. Zelfs als er extra levensjaren tegenover zouden hebben gestaan. Ik, in ieder geval, ik zou het weten.
Vriendschappelijk,
Paul Koeck.
© Paul Koeck