Wanneer er over Roger van de Velde geschreven wordt, is er altijd wel aandacht voor zijn biografie. Dat is begrijpelijk, want hij heeft een bewogen leven geleid. In het geval van Roger van de Velde denkt men aan zijn verslaving, gevangenschap en vroege dood. Daar komt bij dat Recht op antwoord een zeer belangrijk onderdeel van zijn oeuvre uitmaakt. Dat pamflet is een autobiografisch werk, waarmee Van de Velde dus ook zelf nadruk legt op zijn persoonlijk leven. Het vinden van informatie voor een biografie over Van de Velde is dus geen moeilijke opgave. Het vinden van eigen woorden om de biografie mee te schrijven, is dat wel. Het verhaal Van de Velde is al talloze malen verteld, op talloze manieren.
Jeugd
Roger van de Velde werd geboren op 13 februari 1925 te Boom, vlakbij Antwerpen. Zijn vader (Jan Frans van de Velde, wijnhandelaar) overleed al vroeg, in 1932. Van de Velde was toen zeven jaar oud. Zijn moeder hertrouwt met Louis Eykmans, een bediende op het reclamebureau van Willem Elsschot. De puberende Van de Velde begon zich ernstig te interesseren voor literatuur en maakte via zijn stiefvader kennis met Elsschot, die hij zeer bewonderde. Op zijn achttiende stuurde Van de Velde een gedicht op naar Elsschot, ter beoordeling.
‘Schuldbewustzijn
Des avonds,
nadat ik met mijn vrouw
ajuin en haring heb gegeten,
- wij eten altijd haring en ajuin -
begluur ik haar eens schuin,
grijp ik naar mijn hoed
en met een vluggen, bangen groet
stap ik op straat en ben meteen
de eeuwige belofte weer vergeten.
Maar door de toegeslagen deur
voel ik het diep verwijt
van haar wanhopigen blik
zoodat een onverklaarbaar spijt,
een onbenoemd verdriet
mij beven doet van schrik
bij elken droppel die ik
in mijn gulzig keelgat giet.’
Elsschot geeft hem het volgende advies: ‘Goed, mits een paar wijzigingen in de voorstelling. Schrijf uitsluitend over mensen en dingen die gij kent en doe het zo sober, zo eerlijk mogelijk, zonder u te storen aan modeverschijnselen en de praat voor de vaak van geleerde estheten.’. De woorden zijn niet ongegrond, de jonge Van de Velde is zelf niet bekend met de sleur van het huwelijkse leven. Elsschot proeft misschien iets van zijn eigen gedicht ‘Het huwelijk’, dat ook de sleur van het getrouwde leven als uitgangspunt heeft.
Van de Velde neemt Elsschots advies ter harte. Bij het analyseren van zijn werk zal blijken dat hij Elsschots woorden hoog in het vaandel houdt. Van de Velde stuurt sindsdien verschillende verhalen op naar literaire tijdschriften. Zijn verhaal ‘De dorpsveroveraar’ wordt in 1946 gepubliceerd in Bibliogids. Van dit tijdschrift krijgt hij dat jaar tevens een aanmoedigingsprijs.
Huisje-boompje-beestje
In 1946 is Van de Velde 21 jaar oud en moet hij in dienst bij het leger. Daarover zegt hij later: ‘Bij het leger kwam ik voor de eerste maal in openlijk conflict met het gemanipuleerde gezag en een, naar mijn gevoel, even vernederende als zinloze discipline. […] Na twaalf maanden onbehagen heb ik mijn uniform afgelegd met een immens gevoel van opluchting, en verder heeft het vaderland zich niet over mij te beklagen.’ In 1947 treedt hij uit het leger en op 28 juni dat jaar trouwt hij met Rosa Verboven. Nog geen maand later begint Van de Velde als journalist bij De nieuwe gazet. Op 1 september wordt zijn dochter Thérèse geboren. Binnen een paar maanden heeft Roger van de Velde het allemaal: huisje-boompje-beestje. Helaas zit een ongeluk in een klein hoekje. Voor Van de Velde zit het ongeluk in zijn maag. In 1947 ondergaat hij de eerste van in totaal drie maagoperaties. Vier jaar later (1951) ondergaat hij de tweede. In de tussentijd worden er in huize Van de Velde nog twee zoons geboren, Max op 23 maart 1950 en Luc op 19 mei 1951.
Van de Velde zag erg op tegen de tweede operatie.Hij begon met drinken en raakte al spoedig verslaafd aan de alcohol. Op de redactie van De nieuwe gazet wordt Van de Velde niet alleen herinnerd als een snelle, goede journalist, maar ook (en vooral) om zijn drankverbruik.
Zijn literaire ambities was hij nog niet kwijt. Hij bleef schrijven. Zijn eerste novelle Scheiding van goederen (1954) stuurde hij weer op naar Elsschot. Hij geeft Van de Velde een aantal wijzigingsvoorstellen, die ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Onder de indruk van deze ‘uitzonderlijk knap geschreven eersteling’ probeerde Elsschot de novelle gepubliceerd te krijgen in een tijdschrift. Het tijdschrift Standpunt publiceerde het verhaal in 1956-1957 in afleveringen.
Ik zal het maar bestempelen als ‘stom toeval’, al zal een ander het misschien profetisch noemen, maar het is bijzonder opmerkelijk dat Van de Velde in zijn jeugd al een gedicht heeft geschreven over een alcoholist die spijt heeft van wat hij doet, maar zijn gedrag desondanks toch niet aanpast.
De alcoholverslaving was niet de enige verslaving die Van de Velde in zijn ban kreeg. In 1959 moest hij voor de derde maal aan zijn maag geopereerd worden. Een jaar daarvoor kreeg hij, om zijn pijnen te verlichten, het middel Palfium voorgeschreven door zijn huisarts. Al spoedig raakte Van de Velde verslaafd aan dit middel.
Palfium
Het middel Palfium werd in 1956 door Jansen Pharmaceutica (België) ontwikkeld en op de markt gebracht. Het is een pijnstiller die synthetisch is samengesteld en zijn pijnstillende werking is vergelijkbaar met de werking van het opiaat morfine. Morfine is een zeer verslavend middel, Palfium was dat (volgens de fabrikant) niet. Wegens dit grote voordeel werd Palfium dan ook door vele artsen aan hun patiënten voorgeschreven. Binnen korte tijd bleek dat het middel echter wél zeer verslavend was en wel op twee manieren. Allereerst bestaat er een fysieke verslaving, die weer uit twee aspecten bestaat. Het ene aspect is ‘tolerantie’, wat inhoudt dat de gebruiker steeds meer van het middel nodig heeft om hetzelfde effect te bereiken. Het tweede aspect is ‘onthoudingsverschijnselen’, wanneer het middel uitgewerkt is, krijgt de gebruiker last van lichamelijke klachten. ‘De kenmerken van deze onthoudingsverschijnselen zijn gapen, tranenvloed, zweten en onrustige slaap. Verder treedt een gevoel van afkoeling op (cold turkey). […] De angst voor deze onthoudingsverschijnselen kan aanleiding zijn om door te gaan of opnieuw te beginnen met het [Palfium]-gebruik.’ Ten tweede bestaat er tevens een psychische verslaving. De gebruiker van Palfium ervaart een soort roes. Het steeds opnieuw willen ervaren van die roes samen met de angst voor de afkickverschijnselen maken de gebruiker psychisch afhankelijk van het middel.
Er werden maatregelen getroffen: Palfium werd op de narcoticalijst geplaatst, waardoor het niet meer vrij verkrijgbaar was. Alleen op doktersvoorschrift kon men een maximum van vier tabletten per dag verkrijgen. Deze maatregel kwam voor Roger van de Velde helaas te laat, hij was al verslaafd. Per dag had hij zo’n zestig tabletten ‘nodig’. Er was geen arts die hem dit voor wilde of kon schrijven. Van de Velde zocht naar een andere manier om Palfium in zijn bezit te krijgen. In het pamflet Recht op antwoord legt hij uit hoe hij te werk ging: ‘Het is inderdaad zo, dat ik herhaaldelijk geknoeid heb met vervalste doktersvoorschriften om in het bezit te geraken van de pilletjes. Het systeem was eenvoudig. Ik verschafte mij bij de eerste de beste dokter, onder een of ander voorwendsel, een voorschrift voor een onschuldig medicijn, schreef er eigenhandig Palfium bij, en ging het spul kopen bij de apotheker.’
Arrestatie
In 1961 werd Van de Velde door de politie aangehouden. Hij reed aan de verkeerde kant van de weg en was duidelijk onder invloed van alcohol. Toen de agenten in zijn auto keken, vonden ze een aantal vervalste receptbriefjes, die Van de Velde bij een arts had weggenomen. Hij werd gearresteerd wegens ‘het plegen van valsheid in geschrifte tot het bekomen van geneesmiddelen die in de handel uitsluitend te verkrijgen zijn op medische ordonnantie’. Er kwam een rechtszaak. De advocaat wilde dat Van de Velde werd vrijgesproken, door te pleiten voor ontoerekeningsvatbaarheid. Om hem ontoerekeningsvatbaar te laten verklaren, moest er een onderzoek worden verricht door een gerechtelijke psychiater. Een gerechtelijke psychiater heeft grofweg drie taken: 1) het verschaffen van inzicht in de motieven van de dader, 2) advies uitbrengen over de staat van toerekeningsvatbaarheid van de dader en 3) het uitbrengen van een advies over de behandeling van de dader om ervoor te zorgen dat de dader zo succesvol mogelijk terug kan keren in de maatschappij.
Het contact tussen Van de Velde en de psychiater is niet goed afgelopen. In Recht op antwoord schrijft Van de Velde hierover:
Het persoonlijk onderhoud dat hem in staat moest stellen ‘de diepste geheimen van mijn ziel te doorgronden’ (de formule is niet van mij), duurde welgeteld vijfentwintig minuten. […] Met verbijstering heb ik later in een verhandeling van Dr. Sivadon, hoofdarts van de psychiatrische hospitalen van het Seine-departement, gelezen dat een gewetensvol psychiater die een betrouwbaar inzicht wil verwerven omtrent de geestesgesteldheid van een patiënt, gedurende nagenoeg vier maanden, mits twee a drie contacten per week, zijn studieobject geduldig moet benaderen. […] Toen de ‘zielkundige’ uiteindelijk toch ook wilde weten waarom ik met die ‘stommiteiten’ begonnen was, dacht ik: nu gaat het gebeuren; nu begint de grote, onthullende psychiatrische speurtocht in de duistere kelders van het onderbewustzijn. Ik zocht in gedachten naar een vertrekpunt voor die moeizame excursie want het bleek niet zo gemakkelijk tegenover iemand die als een wildvreemde voor mij stond, al had hij dan nog juist de goede ligging van mijn teelballen gecontroleerd, in eenvoudige, duidelijke woorden uitdrukking te geven aan de zonderlinge pijn die aanleiding had gegeven tot de ‘stommiteiten’. […] Terwijl ik nog naar woorden zocht, stelde de psychiater, waarschijnlijk met de welwillende bedoeling mij op dreef te helpen, de onverwachte vraag of ik seksueel bevrediging vond in mijn huwelijk. En alle woorden verschrompelden in mijn keel. Alle bereidheid viel van mij af. Was het mijn aangeboren contramine? Of was het een instinctieve reflex ter vrijwaring van dat zo vaak gekwetste individuele recht van spreken en zwijgen, waar ik het o.a. over wilde hebben? Ik weet het niet. Maar ik voelde plotseling een bijna fysische afkeer voor die wetenschappelijke, in een potsierlijke witte kiel uitgedoste en gediplomeerde voyeur, die mijn ‘ziel’ wilde aftasten langs de vagina van mijn vrouw. Omdat ik van mening was dat hij met die allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie geen barst affaire had, kroop ik als een oester in mijn schelp en weigerde obstinaat die vraag te beantwoorden.
De uitslag van het psychiatrisch onderzoek luidt: ‘zware karakterstoornissen, gekenmerkt door instabiliteit, schizoïde introvertie en een oppervlakkige levensinstelling zonder spontane emotionele reflexen; dit alles resulterend in een staat van erge geestesstoornis.’ De poging van de advocaat om Van de Velde van de aanklachten vrij te pleiten, hebben het averechtse effect. Door een dergelijk onderzoek aan te vragen, nam de advocaat namelijk tevens het risico dat de psychiater een (voor zijn cliënt) negatief advies zou geven over de beste behandeling. Dat advies is weliswaar niet bindend, maar wordt vaak wel door de rechter opgevolgd. Zo ook in dit geval en Van de Velde wordt geïnterneerd. Om hem tegen zichzelf te beschermen komt hij terecht in het Belgisch equivalent van een Tbs-kliniek. ‘Op grond van het psychiatrisch onderzoek […] werd een preventieve maatregel genomen om te voorkomen dat ik als toxisch ondermijnd wrak mijn dagen kwijlend, stotterend en gillend zou eindigen in een krankzinnigengesticht. Om mij zulk een sombere toekomst te besparen, sloot men mij op in een krankzinnigengesticht.’
Van de laatste acht jaren van zijn leven heeft Van de Velde er ongeveer zes doorgebracht in gevangenissen en inrichtingen. Steeds wanneer hij op vrije voeten stond, ging hij weer op zoek naar Palfium en belandde daardoor weer binnen de gevangenismuren. Van de Velde is nooit behandeld voor zijn verslaving, zoals dat tegenwoordig wel gebeurt.
De mens zit vast, de schrijver komt los
In 1966 werd Van de Veldes eerste verhalenbundel gepubliceerd, Galgenaas. Hij heeft de bundel de gevangenis uitgesmokkeld door passages te verstoppen in zijn wasgoed. De verhalenbundel bevat een zestiental verhalen die zich allemaal in de gevangenis afspelen. In de inleiding schrijft Van de Velde dat de mens weliswaar fysiek valt op te sluiten, maar geestelijk niet. ‘Hij [de deugdelijke burger, PdJ] ziet doorgaans alleen maar de handboeien, en hij vergeet dat onder die handboeien de pols blijft kloppen, warm en onrustig, vluchtig en altijd weer opnieuw, op een ritme dat zo oud en onvergankelijk is als de mens.’ Dat Van de Velde de bundel uit de gevangenis heeft weten te smokkelen, is hem duur komen te staan. Er werd besloten dat geen enkel werk van Van de Velde nog de gevangenis mocht verlaten en zelfs na invrijheidsstelling zou zijn werk nog aan controle onderhevig blijven. Zijn werk werd, kortom, gecensureerd.
Censuur was een belangrijk punt van discussie in het België van de jaren ’60. Ik zal in hier in het volgende hoofdstuk uitgebreider op in gaan. Sinds hem deze censuur werd opgelegd, publiceerde Van de Velde alleen wanneer hij vrij was.
In 1969 verschenen kort na elkaar De knetterende schedels en Recht op antwoord. Het eerste werk is een verhalenbundel met twintig verhalen, net als Galgenaas is het een bundel gevangenisverhalen. Ditmaal zijn de verhalen korter en veelal beschouwend van aard. Recht op antwoord is een pamflet. Dit werk is een aanklacht tegen het Belgisch rechtssysteem. Van de Velde beschrijft hoe hij is behandeld en dat zijn straf te zwaar is voor het door hem gepleegde misdrijf. De lezer kan niets anders dan sympathie opbrengen voor deze gevangene en een afkeer krijgen van de onkundige psychiaters en politici. Zich misschien bewust van de dreiging gecensureerd te worden, zegt Van de Velde dat het niet zijn bedoeling is om onenigheid te veroorzaken binnen de politiek, maar slechts om getuigenis af te leggen van al wat hij heeft gezien.
Recht op antwoord heeft er zeker toe bijgedragen dat er aandacht werd besteed aan zijn geval door collega-schrijvers en andere literatoren. Er werd een actie op poten gezet waar onder andere Hubert Lampo, Jeroen Brouwers en Walter van den Broeck aan meewerkten. Minister Vranckx (destijds de minister van Justitie) komt Van de Velde zelfs bezoeken om over zijn geval te praten. Steeds meer betrokkenen realiseren zich dat de straf die Van de Velde opgelegd is, nooit voor een oplossing gaat zorgen. In het volgende hoofdstuk zal ik uitgebreider ingaan op het pamflet, zijn strekking en zijn uitwerking. Op 2 april 1970 komt Van de Velde voor de zoveelste keer vrij, maar nu zal het anders gaan. Er is een oplossing gevonden.
Het einde
Op 3 juni 1970 zou Roger van de Velde naar de Jellinek-kliniek te Amsterdam gaan, hij zou opgenomen worden om een afkickprogramma te volgen. Wanneer hij in de gevangenis verbleef, kon hij geen Palfium gebruiken. Lichamelijk had hij dus steeds afgekickt de gevangenis verlaten. De psychische verslaving hield echter aan, waardoor hij telkens weer Palfium ging stelen, daarbij gesnapt werd en terug de gevangenis in kwam. Een afkickprogramma in een daarvoor bestemde kliniek was de ideale oplossing en na het volgen van het programma zou Van de Velde een ‘normaal’ leven kunnen leiden. Hij heeft alleen nooit meer de kans gehad zich daar te melden.
Op 30 mei 1970 gebeurde er volgens een getuige het volgende: ‘Iets na 19 uur is een manspersoon het café ‘Brasserie Andre’, Statiestraat 4, Antwerpen, binnengekomen. Ik ken deze persoon niet. Mij scheen deze persoon onwel. Hij zei geen woord. Wij hebben hem op een stoel gezet en hem wat water voorgezet. Hij bleef daar zo stom zitten. Na enkele minuten wilden wij hem wat bijbrengen met wat water in zijn gezicht te sproeien. Het is dan dat wij iets totaal abnormaals vaststelden. Deze persoon reageerde niet meer. Wij hebben alsdan de ambulantie opgeroepen.’
Het is te laat, Roger van de Velde is dood. Hij is gestorven aan een overdosis Palfium en een grote hoeveelheid alcohol. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij de overdosis per ongeluk genomen, men gaat er niet vanuit dat het zelfmoord is geweest. Hubert Lampo schrijft achteraf: ‘Of Roger levensmoe was?... Neen… Ik geloof het niet… Ook zélf heeft hij zich sterk ingespannen met het oog op zijn vrijlating. […] Hij had Palfium genomen. Uit het buisje, dat op hem werd aangetroffen, waren er acht tabletjes verdwenen. Hij heeft vroeger veel grotere dosissen geslikt. Indien hij er een einde aan had willen maken, zou hij méér van het goedje genomen hebben. Het was niets voor hem, daar in het publiek te gaan zitten doodgaan. […] Het is een ongeluk geweest. Nochtans vraag ik mij af, of hij het niet wist dat de dood nabij was? Roza, zijn lieve, knappe vrouw […] vond na zijn overlijden een boek over geneeskunde van hem, aan de toxikomanie gewijd. Al de verschijnselen van de onherstelbare verslaving en de voortekenen van de dood in een geval als het zijne had hij onderstreept.’
Op 3 juni 1970 begint Roger van de Velde niet met het afkicken van Palfium, hij wordt begraven wegens het overmatig gebruiken ervan.
Na zijn dood
In 1970 verschenen nog twee werken van Van de Velde: de verhalenbundel Kaas met gaatjes en de novelle Tabula rasa; Een farce. Drie jaar later verscheen de laatste postume bundel De dorpsveroveraar, met als titelverhaal het verhaal waarmee hij in 1946 de aanmoedigingsprijs van de Bibliogids binnensleepte. De postuum verschenen werken werden minder enthousiast ontvangen door de critici, maar een aantal verhalen werd toch zeer geprezen. Toch werd Van de Velde langzaam maar zeker vergeten.
In 1980 verscheen Recht op antwoord & al het andere proza, verzorgd door Frans de Bruyn. In 2000 besloot het tijdschrift De brakke hond een themanummer aan Van de Velde te wijden, naar aanleiding van zijn dertigste sterfdag. Een jaar later verscheen bij Nijgh en Van Ditmar De knetterende schedels, waarin ook Recht op antwoord werd opgenomen (Van de Velde zag het ook graag gebeuren dat deze werken tegelijk gepubliceerd werden in 1969, maar wegens uitgeversperikelen zat er een bepaalde periode tussen het verschijnen van de bundel en het pamflet).
(Uit de scriptie van Paula de Jong, Utrecht 2007)