Lees Roger Van de Velde online
Lees Van de Velde online. Met deze selectie uit zijn verhalen maken we je het net iets makkelijker om deze vergeten schrijver te (her)ontdekken. Via onze Facebook-pagina brengen we je op de hoogte telkens een verhaal gepubliceerd wordt.
Verhaal uit Kaas met gaatjes (1970)
Mijn eerste aanschouwelijke seksuele voorlichting heb ik gekregen van een elektricien toen ik ongeveer twaalf jaar was. Dat de initiatie louter toevallig gebeurde en de man zich niet in het minst bewust was van zijn educatieve rol, zal wel een waarborg geweest zijn voor de betrouwbaarheid van de voorlichting. Hij kwam een defect aan de stofzuiger herstellen en terwijl hij mijn aandachtig luisterende moeder terloops wat deskundige uitleg verstrekte over de gevoelige samenhorigheid van stekker en stopcontact, gebruikte hij daarbij onbevangen de termen ‘mannetje’ en ‘vrouwtje’, zonder zich aan mijn aanwezigheid te storen.
Verhaal uit Galgenaas (1966)
Omdat Dimitrios Christos Papathanassiou zo’n onmogelijke naam was, noemde iedereen hem Papa. Maar ook dat was een vreemde naam want Dimitrios was nog een adolescent van om en rond de twintig. Biologisch was het natuurlijk mogelijk dat hij op die bloeiende ofschoon jeugdige leeftijd links en rechts een stuk of wat telgen had verwekt want die Grieken zijn een warmbloedig volk, maar ondanks de indrukwekkende knevel waarvan hij de punten met margarine insmeerde en waarachter hij zijn gebronsd efebengezicht trachtte te camoufleren, had Papa allerminst een patriarchaal voorkomen. Hij zag er veeleer uit als een van die levendige jongens die noga verkopen in kermiskramen. Of zijn het de Turken, die zich gespecialiseerd hebben in de verkoop van noga?
Verhaal uit Kaas met gaatjes (1970)
Eén van de menigvuldige dingen die mij van kindsbeen af in hoge mate geïntrigeerd hebben, is de aanwezigheid van gaatjes in bepaalde soorten Hollandse, Franse en Zwitserse kaas. Voor zover gaatjes aanwezig kunnen zijn.
Er zal wel een zuiveltechnische verklaring voor het verschijnsel bestaan, want het lijkt mij onaannemelijk dat zonder oorzaak of ingreep de ene kaas met en de andere kaas zonder gaatjes op tafel komt. Met dat vermoeden is mijn verwondering echter niet gebaat want, afgezien van mijn allergie voor technische spitsvondigheden in het algemeen, ben ik een volslagen leek in de productiegeheimen van het zuivelbedrijf.
Wat mij visueel boeit, is de grillige ruimtelijke ordening van die gaatjes. Een plastische constructie die, zo meen ik althans, niet aan bepaalde wetten gebonden is en die overzichtelijk toch decoratief verantwoord blijft. In hun asymmetrische willekeur lijken die gaatjes geometrisch en proportioneel steeds de juiste gaatjes in de juiste kaas te zijn.
Verhaal uit De Knetterende Schedels (1969)
Onder de vlierboom in de tuin heb ik met Casimir over het geluk gepraat.
Casimir hield het absolute record van verblijfsduur in het asiel: tweeëndertig jaar. Hij was van Bulgaarse afkomst en zijn misdrijf was zó onthutsend dat slechts weinigen het kenden en niemand het wilde noemen. Met zijn rijzige gestalte, zijn welverzorgde knevel en zijn staalblauwe ogen had hij het voorkomen van een goed geconserveerde officier-op-rust. Hij had vormelijke manieren en was zó trots dat hij moeilijk viel te benaderen. Als het waar was dat weinigen zijn misdrijf kenden, dan kregen ook weinigen zijn vertrouwen.
Verhaal uit Galgenaas (1966)
Iedereen zit natuurlijk onschuldig in de gevangenis. Dat is een algemeen geldende vaststelling, die niet berust op feitelijkheid maar op een geestesgesteldheid. En eigenlijk is een diep ingewortelde geestesgesteldheid ook een vorm van feitelijkheid.
Elke gevangene is er stellig van overtuigd dat hem schromelijk te kort wordt gedaan in immanente rechtvaardigheid omdat hij de dingen vanuit een gans ander oogpunt bekijkt dan het gerecht. Het gerecht oordeelt en veroordeelt aan de hand van dossiers. De gevangene zoekt, met een handige combinatie van tussenpersonen, toeval, omstandigheden en misrekeningen, een oorzakelijk verband, culminerend in de domme, blinde kracht die hem in het ongeluk heeft gestort.
Verhaal uit De slaapkamer (1967)
‘De kwestie,’ zei Bols, ‘de kwestie, zeer geachte vergadering, is deze: over vijftig, over honderd, maximum over tweehonderd jaar, zullen kleine meisjes reeds op de kleuterschool geslachtsrijp zijn. Met onze huidige mest- en eetgewoonten is dit een onontkoombare evolutie. Het is reeds lang bekend, dat bijvoorbeeld Maleise en Indische meisjes, om antropologische redenen, vroeger geslachtsrijp zijn dan laat ons zeggen Franse meisjes. En Franse meisjes weer vlugger dan Zweedse meisjes. Maar niet alleen het ras speelt een rol in het proces van de geslachtsrijpheid. Ook de levensomstandigheden zijn van belang. Meisjes die in een fabriek werken, menstrueren over het algemeen vlugger dan meisjes van dezelfde leeftijd die nog studeren.’
Verhaal uit De Knetterende Schedels (1969)
Zoals hij daar groot en dreigend, met uitpuilende oogballen en met bloed besmeurde handen, wijdbeens in de deuropening van het trappenhuis stond, deed hij mij denken aan de blinde, woedende Oedipus.
Er viel een kille verstomming als een nat laken over de zaal en iedereen keek met ingehouden adem naar Jules Leroy, die het slappe kadaver van de kater als een gruwelijke trofee grijnzend in de hoogte stak. Het was de witte kater Poesjkin, die ons allen dierbaar was. Zijn kop was tot moes verbrijzeld. De hersens kronkelden wit en slijmerig uit de hersenpan, de zwarte muil was boven de haakse tanden tot een lange streep opengescheurd en verstard in een laatste schreeuw; een geklonterd oog hing als een knikker aan een blauwe pees, en het donkere bloed druppelde traag en kleverig voor de voeten van Jules op de tegelvloer. Het was een weerzinwekkende slachterij maar de pels was smetteloos blank gebleven.
Verhaal uit Galgenaas (1966)
Het was een raadsel hoe hij op het dak was geraakt maar hij stond er wel degelijk, hoog en ongenaakbaar, zwarte Freddy. Hij was niet zwarter dan de anderen maar men noemde hem zwarte Freddy omdat er nog een blonde Freddy op de vierde sectie zat.
Masereels was de eerste die hem opmerkte toen hij toevallig naar een vlucht duiven keek. Hij bleef even besluiteloos staan en rende dan, dwars over het bloemenperk, naar binnen om alarm te slaan. Vijf minuten later stonden de directeur, de adjudant en zes bewakers op de binnenkoer met de neus in de lucht.
Verhaal uit Kaas met gaatjes (1970)
Toen ik ook ’s morgens, onmiddellijk na het opstaan en nog vóór het ontbijt, begon te drinken, sloeg de onrust om in angst. Weerloos voelde ik mij overgeleverd aan een organische kwaal, een behoefte die, onafhankelijk van mijn wil, in mijn lichaam woekerde. Mijn gezond verstand zei me dat ik mij tegen de kwaal moest verzetten. Mijn lichaam weigerde naar rede te luisteren. Het drinken werd een soort animale drift.
Verhaal uit De Knetterende Schedels (1969)
Alhoewel ik hem tot vele dingen in staat achtte en in mijn relaties met hem voortdurend op mijn qui-vive was, vond de markies De la Motte toch nog het middel om mij te verbazen.
Voor geleverde prestaties in de loop van zes maanden was hij mij een bedrag schuldig van dertien miljoen frank. En dan, op een ogenblik dat ik het allerminst verwachtte en zonder enige voor de hand liggende aanleiding, stopte hij mij glunderend een bokaaltje pekelharing in de handen, met de kennelijke intentie dat ik dit onverwachte geschenk diende te beschouwen als een aflossing op de rekening en een garantie voor zijn solvabiliteit.