Verhaal uit Galgenaas (1966)
Iedereen zit natuurlijk onschuldig in de gevangenis. Dat is een algemeen geldende vaststelling, die niet berust op feitelijkheid maar op een geestesgesteldheid. En eigenlijk is een diep ingewortelde geestesgesteldheid ook een vorm van feitelijkheid.
Elke gevangene is er stellig van overtuigd dat hem schromelijk te kort wordt gedaan in immanente rechtvaardigheid omdat hij de dingen vanuit een gans ander oogpunt bekijkt dan het gerecht. Het gerecht oordeelt en veroordeelt aan de hand van dossiers. De gevangene zoekt, met een handige combinatie van tussenpersonen, toeval, omstandigheden en misrekeningen, een oorzakelijk verband, culminerend in de domme, blinde kracht die hem in het ongeluk heeft gestort.
Wanneer hij eenmaal die onderlinge samenhang der dingen als de draden van een spinnenweb heeft geweven, vindt hij altijd wel iets of iemand, waarop de schuld van zijn misdrijf kan worden afgewenteld. Dikwijls is het een vrouw, soms een ontrouwe vriend of een crapuleuze smeerlap, en in de meeste gevallen wordt het noodlot nog bekrachtigd door de ongehoorde stompzinnigheid van een corrupt en omkoopbaar gerecht, dat in zijn verwaten betweterij de ware toedracht der zaken hopeloos door elkaar klungelt. Het slachtoffer van die rampzalige knoeiboel vertedert zich zo lang en zo dikwijls over zijn beweenlijke tegenspoed tot hij zelf in het sprookje begint te geloven.
Daarom zitten alle gevangenissen over gans de wereld vol met onschuldigen. Althans wanneer men zich plaatst op het uiteraard nogal subjectieve standpunt der gevangenen. Bekeken in de strenge, koele optiek van de waarheid en de logica, valt er op dit standpunt wel een en ander af te dingen want over het algemeen mag men als voor de hand liggende stelregel aannemen: wie in de gevangenis terechtkomt, heeft doorgaans ook een vuile veeg op zijn geweten.
Er zullen zo af en toe ongetwijfeld weleens gerechtelijke dwalingen gebeuren omdat niets in het menselijk bedrijf volmaakt is. Maar men moet als een axioma kunnen aanvaarden dat dergelijke dwalingen aan de lage kant liggen want zonder die waarborg van degelijkheid voor een imposant justitieel precisie-apparaat zouden wij evengoed vanaf morgen op alle straathoeken met bommen kunnen gaan gooien.
Het was dan ook niet ongewoon dat Hellemans bij hoog en bij laag staande hield dat hij onschuldig in de kluisters zat. Zijn stem trilde verontwaardigd maar onzelfstandig mee in het zware koor der vele onschuldigen. Soms deed hij wanhopige pogingen om de anderen te overstemmen, maar zijn inspanning vond zelden weerklank.
Wanneer iemand bereid bleek om met een verstrooid oor te luisteren naar de thesis van Hellemans, dan was het bijna altijd om er onmiddellijk de wrevelige overweging aan vast te knopen: wat staat die man te jammeren over zijn kleine, pietluttige onschuld; hij moest weten hoe onschuldig ik zélf ben!
Ongewoon was het wel dat Hellemans de zuivere waarheid sprak. Hij was werkelijk onschuldig. Hij was terechtgekomen in die, laat ons hopen, zeer smalle marge van gerechtelijke dwalingen waar het noodlot soms nog onzichtbaar rondsluipt.
Het noodlot stond hem op een regenachtige namiddag op te wachten langs de autostrade in de vorm van een aanvallige jongedame, die met zulke gracelijke hand een lift vroeg, dat Hellemans instinctmatig het rempedaal van zijn vrachtwagen induwde nog vooraleer hij zich realiseerde dat hij er, om ethische redenen, allicht beter zou aan doen dergelijke verlokkingen te mijden.
Alhoewel hij amper een drietal weken in dienst was van een groothandel in zuivelwaren, diende hij te weten dat de firma haar vrachtrijders ten strengste verbood lifters op te laden. Niet omdat die firma harteloos was, doch omdat zij verantwoordelijkheid wilde vermijden bij gebeurlijke on-
gevallen.
Maar Hellemans had een zwak voor gracelijke vrouwenhanden en vooral voor wat er geredelijk verder aan zulke handen vastzit.
De jongedame klom naast hem in de cabine en zij was bijzonder lief. Zij heette Solange en vertelde dat zij haar bus had gemist maar dat zij in die tegenslag onmiddellijk het voorgevoel had gekoesterd dat een goedhartige kerel haar wel zou oppikken.
Hellemans luisterde glimlachend naar die zingende stem. Hij voelde zich gelukkig omdat een mooi meisje aan zijn zijde tegen hem zat te praten en hij maakte voor zichzelf de overweging dat gewichtige beheerders van zuivelfirma's achter hun verchroomde bureaus niet kunnen begrijpen dat vrachtrijders af en toe behoefte hebben aan een beetje menselijke warmte.
Hij hanteerde het stuur met de zwier van de man die weet wat het leven te bieden heeft, en telkens wanneer hij de versnellingshendel overschakelde, gluurde hij met welgevallen naar de sierlijke welving van haar knieën, die centimeter na centimeter te voorschijn schokten vanuit een te kort rokje.
Misschien was het door die knieën dat Hellemans overstuur geraakte en een jammerlijke blunder beging.
Twaalf kilometer verder moest hij in een winkel vier bakken yoghurt en zes kilogram boter afleveren. Maximum tien minuten werk.
Toen hij terugkeerde naar de cabine merkte hij met verbazing dat zijn gezellin verdwenen was. Maar zijn verbazing groeide tot ontzetting wanneer hij vaststelde dat zijn lederen factuurtas, die hij op de bank van de auto had achtergelaten, samen met de jongedame in rook was verzwonden. In die tas zat een bedrag van nagenoeg dertigduizend frank, dat hij in de loop van de dag bij verschillende cliënten had geïncasseerd.
In zijn paniek stapelde Hellemans toen de ene flater op de andere. In de plaats van zich onmiddellijk tot het meest nabijgelegen politiebureau te wenden, reed hij een uur lang als een waanzinnige de omgeving af, in de ijdele hoop de vingervlugge Solange weer te vinden.
Toen deze speurtocht zonder resultaat bleef, stapte hij een baancafé binnen met de bedoeling de firma telefonisch op de hoogte te stellen van het onheil.
Maar de moed ontbrak hem om dergelijke rampspoedige tijding koelweg te signaleren, en hoe meer glazen bier hij dronk hoe minder hij tot een besluit kon komen.
Tegen de avond verzeilde hij in het gezelschap van een groepje forse drinkers, die zich met ontroerende solidariteit inspanden om hem over zijn verdriet heen te helpen, en uiteindelijk belandde Hellemans berooid, bedroefd en in meer dan bedenkelijke mate bedronken in zijn woning.
Toen hij de volgende morgen voldoende ontnuchterd was om zijn wederwaardigheden op te biechten, was er niemand die zijn verhaal wilde geloven. Zelfs zijn vrouw bleef zich hullen in een zwijgzame achterdocht. De firma gooide hem niet alleen aan de deur, maar diende prompt een klacht in wegens ontvreemding van 29.740 frank.
Ook de voorzitter van de rechtbank vond het een onwaarschijnlijk verhaal, want wie laat een bom geld liggen naast een volslagen onbekende? Dat onbekende Loreleien met zingende stemmen, ronde knieën en korte rokjes soms argeloze vrachtrijders in haar netten verstrikken, scheen de rechter helemaal te ontgaan. Waarschijnlijk had hij nooit Heine en Brentano gelezen, of misschien was hij alleen maar een harde realist.
Daarom werd Hellemans veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, 500 frank boete en terugbetaling van de verduisterde geldsom.
Zo liep Hellemans, de bestolene en de miskende, mee in de tredmolen der verdrukten.
De anderen keken echter een beetje op hem neer want hij zeurde te veel over zijn droevig wedervaren om het nog geloofwaardig te doen klinken. En bijaldien hij toch de waarheid mocht spreken, dan getuigde zijn avontuur van een zeer onnozele onschuld. Gevangenen houden daar niet van. Zij dromen van een harde, stralende, jubelende onschuld, die als een feniks opstijgt uit de asse van rokende dossiers, verzengd door het vlammende zwaard der vergelding. Er bestaat een soort heroïsche onschuld die zich geen rekenschap verplicht acht aan de evidentie van onbelangwekkende, schuldige feiten. Wie zich echter domweg een bedrag van dertigduizend frank voor de neus laat ontfutselen, verdient niet eens onschuldig te zijn. Het is bijna een belediging dat hij aanspraken durft maken op onschuld!
Hellemans luisterde naar de logische, systematisch opgebouwde en verantwoorde referaten der grote onschuldigen en hij kreeg bijna spijt dat hij de dertigduizend frank niet werkelijk ontvreemd had want dan zou hij tenminste stem hebben gehad in het kapittel.
Zijn grote, triomfantelijke dag kwam echter toen hij, na vijf weken hechtenis, op het rapport werd geroepen, waar de directeur hem het heuglijke nieuws meedeelde dat hij op staande voet zou worden vrijgelaten, 'omdat een nieuw gerechtelijk onderzoek elementen aan het licht had gebracht die zijn opsluiting niet langer noodzakelijk maakten'.
Het bleek dat Solange, die natuurlijk niet Solange heette, op heterdaad betrapt was toen zij met haar gracelijke hand opereerde in de vrachtwagen van een brouwersgast. Op de rooster gelegd, bekende zij vier gelijkaardige diefstallen waaronder ook deze van Hellemans' factuurtas.
'U ziet wel dat de gerechtigheid altijd zegeviert,' zei de directeur met een vaderlijke glimlach, en hij scheen het te menen ook.
Hellemans, die gedurende vijf weken aandachtig college had gelopen in de penitentiaire dialectiek over onduldbare wanverhoudingen tussen schuld en boete, was er echter niet meer zo zeker van dat de gerechtigheid altijd zegeviert.
Hij had het gevoel dat de maatschappij hem iets verschuldigd was in ruil voor de vijf weken die hij onder valse verdenking had doorgebracht achter de tralies. Hij nam het niet dat het rechtmatige bezit van zijn vrijheid hem door een glimlachend ambtenaar was toegekend als een onbelangrijke administratieve formaliteit, zonder enig feestelijk vertoon en zonder de wapperende zwarte vlag van de vergelding. Zijn vrouw had niet eens een bak bier besteld om zijn thuiskomst te vieren.
Hellemans werd een somber en eenzelvig man; hij lummelde verveeld in huis rond in de plaats van werk te zoeken; snauwde zijn vrouw af zonder aanleiding en las met een grimmig gezicht de rechterlijke rubriek in de krant, om uit te pluizen wat er in de wereld allemaal te koop is voor vijf weken hechtenis.
Op een drukkende, onweerachtige avond hield Hellemans het niet langer uit. Hij liet zijn vrouw voor het televisiescherm zitten, tramde naar de stad, dronk in een café zeven glazen bier in een half uur tijd en verstopte een zware asbak onder zijn jas terwijl de kastelein met een bestelling op het terras bezig was.
Hij was niet dronken, Hellemans. Hij was zelfs zeer helder van geest, maar toch zweefde hij een beetje, zoals een lichtvoetige balletdanser.
En op die lichte voeten wandelde hij, zachtjes neuriënd, naar de stille straat waar het zuivelbedrijf in avondlijke rust lag verzonken.
Hij keek naar rechts en naar links, wachtte bedaard tot een vrouw met een kinderwagen zich op veilige afstand verwijderd had en keilde dan met een brede zwaai de asbak door de grote vitrine van de firma.
Het gaf een enorme klap die uiteenbarstte in het zilveren gerinkel van duizend glasscherven.
Wegens dit brutale vandalisme werd betichte veroordeeld tot 500 frank boete, terugbetaling van de schade, en een maand hechtenis.
'Dan heb ik nog een week overschot,' zei Hellemans lichtjes ontgoocheld. 'Ik heb vijf weken onschuldig gezeten.'
'Dat is mogelijk,' antwoordde de rechter, 'maar de rechtbank is geen handelsonderneming. Wij geven geen ristorno op oude dossiers. Het spijt mij.'
Zo kwam Hellemans opnieuw terecht in de gevangenis.
Hij liep zelfbewust in de tredmolen en zijn stem kreeg volume in het koor der verdrukten, want deze maal kon hij met gewettigde verontwaardiging getuigenis afleggen van zijn onschuld.