Galgenaas (1966)

Verhaal uit Galgenaas (1966)

Omdat Dimitrios Christos Papathanassiou zo’n onmogelijke naam was, noemde iedereen hem Papa. Maar ook dat was een vreemde naam want Dimitrios was nog een adolescent van om en rond de twintig. Biologisch was het natuurlijk mogelijk dat hij op die bloeiende ofschoon jeugdige leeftijd links en rechts een stuk of wat telgen had verwekt want die Grieken zijn een warmbloedig volk, maar ondanks de indrukwekkende knevel waarvan hij de punten met margarine insmeerde en waarachter hij zijn gebronsd efebengezicht trachtte te camoufleren, had Papa allerminst een patriarchaal voorkomen. Hij zag er veeleer uit als een van die levendige jongens die noga verkopen in kermiskramen. Of zijn het de Turken, die zich gespecialiseerd hebben in de verkoop van noga?

Afgezien van zijn onmogelijke naam en de jubelende manifestatie van zijn jeugd, was de persoonlijkheid van Papa al even raadselachtig als de sfinx van Thebe. Zelfs zijn strafrechterlijk dossier was samengevat in de mineurtoon van een behoedzame discretie, alsof de rechter van instructie geaarzeld had al te voortvarend te gaan snuffelen in het verleden van iemand die Dimitrios Christos Papathanassiou heet.

Er stond hoofdzakelijk in vermeld dat betichte geboren was te Navarino in Zuid-Griekenland; dat hij aan boord van de cargo ‘Venizelos’, via enkele andere aanleghavens, was terechtgekomen te Antwerpen, waar hij om onbekende redenen het vertrek van zijn schip had gemist. Twee dagen nadien werd hij in een herberg van de havenbuurt aangehouden op het ogenblik dat hij 600 gram marihuana aan een landgenoot trachtte te verhandelen. De herkomst van de marihuana kon niet achterhaald worden; evenmin als deze van een transistorradio en een damesuurwerk, die in zijn bezit werden gevonden.

Alhoewel hij de feiten hardnekkig bleef loochenen, was de bewijskracht van de getuigenverklaringen overtuigend genoeg om betichte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van 2.000 frank; met dien verstande dat hij aan boord zou gezet worden van het eerstvolgende Griekse schip dat de haven zou aandoen. De voorzitter van de correctionele rechtbank kon op het ogenblik van de uitspraak niet vermoeden hoe verlangend directie en personeel van het Huis van Bewaring de daaropvolgende weken zouden uitkijken naar de aankomst van een Grieks schip.

De moeilijkheid met Papa was dat hij zijn moedertaal volkomen beheerste met een klaterende radheid van tong, maar voor de rest geen syllabe begreep van enig beschaafd idioom.

Daarom was het gerechtelijk onderzoek lastig van de grond gekomen. De rechter van instructie, een geduldig en behoorlijk ontwikkeld man, had getracht een verbinding tot stand te brengen met flarden Engels, Frans, Duits en zelfs een scharreltje schoollatijn, omdat iemand die Christos heet allicht een christelijke vorming heeft genoten. Met die vier wanhopige pogingen was het taalrepertorium van de onderzoeksrechter uitgeput en vermits er geen dialoog tot stand kwam, werd er uiteindelijk iemand van het Griekse consulaat bijgehaald om als tolk op te treden.

De moeilijkheden groeiden uit tot een Babelse spraakverwarring voor de rechtbank. Papa had, door bemiddeling van het consulaat, beroep gedaan op een advocaat pro Deo. Die advocaat had weliswaar met vrucht de oude Humaniora gelopen en kwam, niet zonder zelfvoldoening, tot de vaststelling dat hij nog brokstukken van de Ilias uit het hoofd kon reciteren, maar sinds Homeros hebben die Grieken blijkbaar hun taal gaandeweg verbasterd tot een dialect dat niets meer gemeen heeft met het vertrouwde Hellas.

De advocaat zag zich derhalve op zijn beurt gedwongen met zijn client overleg te plegen door bemiddeling van een tolk, maar die man van het consulaat sprak, behalve Grieks, alleen maar Engels en Frans. Vermits de taalwet voorschrijft dat in Vlaamse arrondissementen de rechtspraak in het Nederlands moet gebeuren, kwam er een tweede tolk aan te pas om de Engelse vertaling van de eerste tolk, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 juni 1935, in officiële Nederlandse versie over te seinen aan de voorzitter; waarna de taalkundige padvinderij in omgekeerde volgorde kon herbeginnen.

Het internationaal colloquium eindigde op een heftige, minutenlange tirade van de gedagvaarde zodra hem duidelijk was gemaakt welk vonnis over zijn hoofd werd geveld. De man van het consulaat stond er nogal schaapachtig bij te glimlachen, alsof hij zich stilzwijgend wilde verontschuldigen voor de balorige krachttermen die de waardigheid van het tribunaal schromelijk ontluisterden; maar het was evengoed mogelijk dat hij zich heimelijk stond te verkneukelen omdat die Dimitrios Christos Papathanassiou uit een achterbuurt van Navarino gans de plechtstatige poppenkast de broek uitwaste met stromen koud water. Ook zonder kennis van de Griekse taal begreep de voorzitter wel dat er onvriendelijke dingen naar zijn hoofd werden geslingerd, maar het besef dat hij dit voor de hand liggende vermoeden niet kon bewijzen, bracht hem van zijn stuk. Hij vergat er zelfs de wettelijke voorschriften bij en wendde zich rechtstreeks in het Frans tot de man van het consulaat om de veroordeelde erop te wijzen dat hij zich blootstelde aan een veel strengere straf indien hij zich schuldig maakte aan gerechtelijke smaad. De tolk zei echter vergoelijkend dat ‘mossiou’ Papathanassiou alleen maar uiting gaf aan zijn leedwezen omdat hij, zo ver van zijn land, door het noodlot getroffen Werd. Waarop de voorzitter niet kon nalaten zich in het Nederlands te laten ontvallen dat Sophocles vijfentwintig eeuwen te vroeg was gestorven.

Daarmee was de zaak afgedaan voor de rechtbank.

De echte moeilijkheden waren echter reeds enkele weken voordien begonnen toen Papa na zijn aanhouding werd opgesloten in de gevangenis.

In een gevangenis pleegt men de zaken systematisch te bedrijven volgens een scherp uitgebalanceerd schema, dat bijna is uitgegroeid tot een ritueel. Zelfs de meest tomeloze bulldozers leggen zich, na verloop van tijd, bij het ritueel neer en stappen lusteloos mee in het voorgeschreven rijtje, omdat het geen zin heeft met een hard hoofd tegen veel hardere muren te blijven stormen.

Met Papa liep het al mis vijf minuten nadat de gevangenispoort achter zijn rug was dichtgevallen. De bediende van de Griffie wilde weten of hij wel degelijk te maken had met de genaamde Dimitrios Christos Papathanassiou, geboren op 3 april 1945 te Navarino in Zuid-Griekenland en zoon van Nikolaos Constanthinos Papathanassiou. Maar de man, die nooit de Ilias of de Odysseus had gelezen en die, te oordelen naar zijn uiterlijk, grandioos het land had aan de Helleense beschaving en al de andere oude rommel, legde de accenten verkeerd met een baldadige willekeur. Hij las weliswaar met enige moeite op het arrestbriefje: Dimitrios Christos Papathanassiou, maar de naam die over zijn lippen kwam klonk helemaal anders dan hij behoorde te klinken. Daarom bleef Papa er onverschillig en zwijgend bij staan kijken. Het epitheet dat hem werd toegevoegd paste wellicht bij de president van Nicaragua of een gevierde volksdichter op de Molukken; fonetisch had hij er echter niets mee te maken.

Vermits het reglement uitdrukkelijk bepaalt dat een gevangene bij zijn aankomst in het Huis van Bewaring zijn identiteit moet bevestigen, waagde de bediende een nieuwe poging om die zwaar geknevelde vreemdeling enig blijk van instemming te ontlokken met de administratieve akte van zijn aanwezigheid. De man deed zijn best en eigenlijk trof hem geen verwijt, want wie weet wat een ambtenaar met een getuigschrift van lager middelbaar onderwijs in Athene terechtbrengt van Hendrik Willem van Rijsselberghe?

Toen Papa eindelijk scheen te begrijpen dat het om zijn eenzelvigheid te doen was, schoot hij eerst in een verachtelijke lach en begon onmiddellijk daarop in de streektaal van de Peloponnesische zuidwesthoek een uitvoerige dissertatie, waaruit waarschijnlijk moest blijken met welke genuanceerde intonaties en subtiele modulaties de naam Dimitrios Christos Papathanassiou tussen tong en gehemelte dient gestreeld te worden.

De vijf ambtenaren van de Griffie zaten, grijs in hun grijze stofjassen, een tijdlang sprakeloos te luisteren, geïmponeerd door die onstuitbare cataract van ondoorgrondelijke volzinnen. Maar toen Papa aanstalten maakte om zijn ingewikkeld betoog te illustreren met een geschreven uiteenzetting, vond de kantoorchef dat die gloedvolle diatribe, voor zijn part, als een identificatie mocht beschouwd worden en gaf de hoofdbewaker met een knipoogje teken dat de welbespraakte maar onverstaanbare kostganger verder kon gekanaliseerd worden naar cel 132 op de vierde sectie.

Een kantoorchef van de Griffie heeft zoiets gemakkelijk voor het zeggen. Hij geeft een knipoogje, rolt een sigaret en buigt zich opnieuw over het bestek van Mobilair en Gebouwen voor het derde kwartaal. Vijf minuten later is hij het geval vergeten.

Maar vijf minuten later stond de hoofdbewaker in de badzaal te gesticuleren als een potsierlijke Jan Klaassen om Papa aan het verstand te brengen dat hij zich moest onderwerpen aan het reglementaire lijfonderzoek. Hoe meer de hoofdbewaker gesticuleerde, hoe vlugger Papa in zijn onontwarbaar jargon argumenteerde om te beduiden dat hij er geen barst van begreep. Het leek op een krankzinnig tafereel uit een oude film van de Marx Brothers.

De hoofdbewaker riep er een bewaker tweede klas bij en met hun beiden begonnen zij te gesticuleren op een akoestische begeleiding van onbestemde basgeluiden om de Griek aan het verstand te brengen dat hij alle voorwerpen uit zijn zakken moest halen en zich daarna diende uit te kleden in een badhokje.

Het resultaat was dat Papa nog vlugger en heftiger begon te praten maar geenszins bereid bleek om een aanslag te laten plegen op zijn persoonlijke eigendommen, laat staan gevolg te geven aan het zedeloos verzoek zich spiernaakt te zetten voor het aanschijn van twee geüniformeerde manspersonen. Te oordelen naar zijn verontwaardiging, doet men zulke dingen nu eenmaal niet in Griekenland; al willen oude geschriften wel eens het tegendeel insinueren. Het was vochtig en benauwd in de slecht verlichte badzaal, die stonk naar het verdampte zweet dat zich in de loop van talloze jaren had vastgezogen in de afbladderende kalk van de muren. De bewaker tweede klas voelde zijn hemd op de schouderbladen plakken en trok gedurig aan zijn broeksriem want het elastiekje van zijn onderbroek was gesprongen. De hoofdbewaker trachtte zijn gelaat te plooien in een indrukwekkende mimiek om in deze ongewone omstandigheden zijn gezag te doen gelden, en hij was er zich niet van bewust dat het vuile water van een afvoerbuis door een lek op zijn kepie drupte. En ondertussen weefde Papa onvermoeibaar verder aan zijn philippica.

Omdat er geen mogelijkheid van vergelijk in het vooruitzicht scheen, pleegde de hoofdbewaker overleg met de bewaker tweede klas. Het was natuurlijk mogelijk manifeste slechte wil te bedwingen met geweld. Met zijn tweeën konden zij die kerel waarschijnlijk wel baas, al scheen hij stevig in de hengsels te hangen, terwijl die vervaarlijke knevel bovendien een somber ontzag wekte. De hoofdbewaker wist uit jarenlange ervaring dat gedetineerden met een snor in een gebeurlijk handgemeen doorgaans meer weerstand bieden dan gladgeschoren malcontenten. Wat moest het dan worden met een vreemde mannetjesputter die er met zijn knevel uitzag als een reïncarnatie van Djengis-Khan?

Een derde bewaker mobiliseren? De Griek met vereende krachten de kleren van het lijf rukken en een koud stortbad over zijn koffer laten neerdonderen? Goed. Het was te verwezenlijken. Maar was het reglementair? Wat zegt het reglement precies in dergelijke uitzonderlijke gevallen, wanneer gezond verstand, overreding en bedreiging met tuchtmaatregelen vruchteloos blijken?

Er was nog een mogelijkheid. Men kon de vervelende knaap zonder verdere plichtplegingen in het cachot opsluiten en hem daar een tijdlang laten sudderen tot hij tot volgzamer inzichten zou komen. Maar was het verantwoord? De hoofdbewaker, die af en toe naar de uitzending van het Humanistisch Verbond op de televisie keek, vroeg zich in gemoede af of hij zulke praktijk in overeenstemming kon brengen met zijn geweten. Gesteld dat die Griek werkelijk niet begreep wat van hem verlangd werd. En gesteld dat hij klacht indiende bij het consulaat, want snorren en dus uiteraard vooral knevels staan voor niets.

Die Portoricaan, een jaar of zes geleden, had ook een knevel, dacht de hoofdbewaker, en op dat ogenblik voelde hij het water van de afvoerbuis in een straaltje over de rand van zijn kepi in zijn nek vloeien. Was het daarom dat hij plotseling een hartgrondige hekel had aan alle reglementen? Hij wreef zijn hals droog met een handdoek die op de centrale verwarming slingerde en stuurde de Griek zonder verder omhaal naar zijn cel; nummer 132 op de vierde sectie, zoals de chef van de Griffie gezegd had.

Papa ging dus niet onder het stortbad en bleef in het bezit van zijn ‘persoonlijke voorwerpen’. Een portefeuille met scheepspapieren, acht biljetten van een dollar, en een foto van een weemoedig glimlachend meisje dat er in haar wit mousselinen kleed en met een diadeem van meiklokjes uitzag als een opgeschoten communicant. En in de voering van zijn tweedjasje nog ruim 200 gram marihuana, waarover de mannen van de B.O.B. in een onbegrijpelijke onachtzaamheid waren heengegleden.

De hoofdbewaker dacht dat de zaak daarmee van de baan was, maar het bleek al spoedig dat Papa iets had tegen cellen.

Een behoorlijke cel in een behoorlijke gevangenis is voorzien van een eenvoudig maar praktisch signalisatie-systeem. Wanneer de gedetineerde aan een dringende natuurlijke behoefte moet voldoen of een ander ernstig verzoek wil indienen, dan haalt hij een handvat over naast de deur en dankzij een veerkrachtig mechanisme springt er aan de buitenzijde een metalen plaat uit de muur, waaruit de bewaker van dienst kan afleiden dat er beroep wordt gedaan op zijn bemiddeling in een behartigenswaardige aangelegenheid. In het gevangenisjargon heet dit mechanisme ‘de bel’, alhoewel de snijdende klik van het metaal veeleer doet denken aan een valbijl.

Toen Papa voor de vierde maal in twintig minuten tijd met een wilde ruk zijn ‘bel’ uitslingerde en telkens door de voorzichtig geopende deur een vloed van de meest vreemdsoortige onomatopeeën liet spoelen, verloor de bewaker van de vierde sectie zijn zelfbeheersing. Hij sloeg de deur met een smak dicht en nam het koene besluit in het verder verloop van de dag alleen nog het slot om te draaien voor de bedeling van het etensrantsoen.

Maar ook vastbesloten gevangenbewakers zien zich weleens genoodzaakt een stellig voornemen te herzien. Wanneer Papa tot de vaststelling kwam dat zijn herhaalde oproepen zonder gevolg bleven, begon hij systematisch de celdeur te bewerken. Eerst met zijn vuisten, dan met zijn schoenen en, te oordelen naar het oorverdovende geluid, waarschijnlijk met alle losliggend materiaal.

Omdat de bewaker van de vierde sectie zulke gruwelijke ordeverstoring niet kon dulden, ging hij rapport uitbrengen aan de bewaker tweede klas. De bewaker tweede klas herinnerde zich de badscène en ging rapport uitbrengen aan de hoofdbewaker. De hoofdbewaker zat in het magazijntje van gereedschappen en reinigingsartikelen de rand van zijn kepi schoon te wrijven met benzine. Blootshoofds zag hij er nog minder autoritair uit en zijn verwarde, lichtjes grijzende haren wekten de indruk van een vaderlijke vermoeidheid. Een onderdeel van een seconde lag het Woord ‘cachot’ op zijn lippen maar onwillekeurig dacht hij opnieuw aan het Humanistisch Verbond en zuchtend zette hij zijn kepi op het hoofd om die Griek nogmaals onder handen te nemen, al wist hij niet hoe hij aan de onderneming moest beginnen.

Voor alle zekerheid liet de hoofdbewaker zich vergezellen door zijn twee collega’s en dat bleek geen nodeloze voorzorgsmaatregel want bij het binnentreden van cel 132 verkeerde Papa in een bedenkelijke staat van opwinding. Een vluchtige oogopslag bracht weliswaar aan het licht dat er geen stukken gemaakt waren maar onder de dansende knevel kolkten schuimende watervallen.

De hoofdbewaker liet de Griek een tijdlang uitrazen en concentreerde zwijgend zijn gedachten. Hij trachtte zich in te beelden welke de verlangens of klachten waren van deze rusteloze jongeman. Want het lag voor de hand dat zoveel kabaal een reden moest hebben. Was het bed te hard, het raam te klein, de tafel te smal? Was het onrust, angst of opstandigheid; waren het smeekbeden of bedreigingen die in een aanzwellende stroom uit die onuitputtelijke mond gulpten? Of was de man gek? De hoofdbewaker kon zich daarover geen oordeel aanmatigen want hij was geen dokter, en de dokter kwam eerst de volgende dag in de voormiddag voor de dagelijkse consultaties. De hoofdbewaker nam derhalve zijn toevlucht tot een behendig tussenmaneuver. Hij liet de Griek overbrengen naar de ziekencel met een zacht bed, een groot en luchtig raam, een kleine leunstoel met bebloemde overtrek, en zelfs een karpetje op de vloer. Eigenlijk was die ziekencel bestemd voor min of meer aanzienlijke gedetineerden; geneesheren, advocaten of invloedrijke bedrijfsleiders die, ingevolge bijzonder ongelukkige omstandigheden, een doorgaans kortstondige villegiatuur komen doorbrengen in de gevangenis.

Het was dus wel een uitzonderlijke gunst die Papa werd toegekend en hij scheen het gebaar naar waarde te schatten want hij installeerde zich gemakkelijk in de leunstoel en hield zich voorlopig kalm. De hoofdbewaker kwam weer eens tot de bevredigende vaststelling dat een weinig psychologisch doorzicht vaak ernstige moeilijkheden van de baan ruimt. Tenslotte is het allemaal een kwestie van feeling. En vanzelfsprekend jarenlange ervaring. Papa gaf gedurende gans de nacht geen kik omdat hij op de zachte matras van de ziekencel sliep als een roos. Maar het mag dan zijn dat de roos in het oude Hellas het zinnebeeld was van de stilzwijgendheid, zij was eveneens het symbool van de kortstondigheid.

Om zes uur, de volgende morgen, kliefde de ‘bel’ van de ziekencel als een rapier uit de muurschede en Papa herbegon met verse adem zijn soloquium waaraan geen beschaafd mens een touw kon vastknopen. Dus zeker niet de bewaker derde klas met morgendienst op de vierde sectie. Die bewaker derde klas was echter een goedmoedige kerel. Hij gaf Papa volmondig gelijk, klopte hem kameraadschappelijk op de schouder, liet hem een sigaret rollen en slaagde erin met allerlei behendige kunstgrepen en een meesterlijk gemimeerde jovialiteit onheil te voorkomen tot de dokter eindelijk kwam opdagen.

De dokter verrichtte zijn gewoon klop- en luisterwerk; constateerde dat hart, bloed en gebit in voortreffelijke staat waren en glimlachte delicaat toen hij op de borst van zijn patiënt plotseling geconfronteerd werd met de uitermate realistische tatoeage van een uitbundig vrouwelijk naakt. Hij verzonk echter in diep gepeins toen Papa een nieuwe litanie begon af te rammelen terwijl de hoofdbewaker getrouw verslag uitbracht over de wederwaardigheden van de vorige dag. Dit, zo dacht de dokter, zou weleens een geval kunnen zijn van claustrofobie. Argwaan, onrust en vooral de ostentatieve drang om in het wilde weg te praten zijn symptomen die wijzen op angstcomplexen. En wat is claustrofobie anders dan een samengebald angstcomplex? Zeker, in dergelijke prognoses is omzichtigheid geboden. Het was niet uitgesloten dat de man om een of andere reden simuleerde, maar om dat met zekerheid te kunnen uitmaken zou het nodig zijn te achterhalen wat hij vertelde en derhalve beroep te doen op een tolk. Was het echter gevoeglijk daarvoor iemand van het consulaat te laten komen? Ik zal er met de psychiater over spreken, dacht de dokter.

De psychiater luisterde met een lichtjes geïrriteerde belangstelling naar de nogal voortvarende diagnose van zijn collega in de vleselijke branche. Maar toen hij Papa onder ogen kreeg, verhelderde zijn gelaat want dit was wel onmiskenbaar een merkwaardig geval van uitgesproken claustrofobie. Het was niet nodig te begrijpen wat de Griek vertelde; het lag voor de hand dat hij zijn angst koortsachtig wilde wegpraten. En dan die verwijding van de oogpupillen! De psychiater herinnerde zich een vrijwel identiek geval van een overspannen toneelactrice, die onafgebroken Shakespeare begon te reciteren telkens wanneer zij zich alleen in een kamer bevond. Misschien reciteerde de Griek Euripides of éen van de klassieke dramaturgen, al leek die veronderstelling enigszins in tegenspraak met de simplistische naaktfiguur op zijn behaarde borst.

Freud zegt ergens dat het tatoeëren wijst op een materialistische en egocentrische inslag. Hoe dan ook, die man was niet geschikt voor de cel.

Zo kwam Papa terecht op de psychiatrische sectie. Ook dit was weer niet reglementair, want de psychiatrische sectie is een gemeenschappelijke zaal, voorbehouden aan ontoerekenbare gedetineerden die onder toepassing vallen van de wet van Sociaal Verweer. En met Sociaal Verweer had Papa niets te maken, al was het misschien niet allemaal logisch en verantwoord wat hij debiteerde. In gezelschap zal hij waarschijnlijk rustiger worden en geleidelijk zijn zelfvertrouwen herwinnen, dacht de psychiater. De toneelactrice met het Shakespeare-complex had zich ook spoedig aangepast in de gemeenschappelijke zaal van een psychiatrisch rustoord, waar zij van de morgen tot de avond bridge kon spelen.

Maar de psychiatrische sectie van een gevangenis is geen rustoord. Het is een zaal met het rudimentair decor van een opslagplaats voor koloniale waren, en er lopen jongens rond met een zeer vreemde glans in zeer troebele ogen.

Nochtans scheen Papa zich uitstekend aan te passen in dit bevreemdend milieu. Hij verwierf zelfs spoedig een zekere populariteit onder zijn lotgenoten omdat hij de enige was die zich kon veroorloven met een sublieme

onverschilligheid alle voorschriften, richtlijnen en beknottingen van het reglement volstrekt te negeren. Papa bleef onverstoorbaar tot in de late voormiddag onder de wol liggen, rookte sigaretten in bed, en bleef zolang en zo hardnekkig zaniken tot hij een dubbel rantsoen vlees, vis of kaas wist los te maken.

Aanvankelijk trachtten de bewakers hem herhaaldelijk tot de orde te roepen, maar het bleek onbegonnen werk die knaap een redelijk begrip aan het verstand te brengen en daarenboven ontlokte de geringste opmerking één van die bruisende, fulminante cascades waaraan het eerste kwartier geen einde kwam. Ten slotte gaven de bewakers hem zijn zin om van zijn onstuimige commentaar gespaard te blijven. Zij lieten hem zelfs met rust wanneer zijn nonchalance ontaardde in het meest demonstratieve anarchisme, want eenmaal geacclimatiseerd gewaardigde Papa zich voor niemand meer uit zijn bed te stappen; zelfs niet wanneer de directeur in eigen persoon op inspectie kwam en de rest van het gezelschap stijf in het gelid sprong.

Wat Papa daarenboven populair maakte, was zijn uitgesproken sympathie voor de zwakken. Het mocht dan zijn dat hij geen jota begreep van de landstaal zijner metgezellen, maar hij rook en voelde de nood der weerlozen. Papa was altijd bereid om vierklauwens in het strijdperk te treden en storm te lopen tegen elk geüniformeerd gezag wanneer hij meende dat de rechten en belangen Van zijn medegevangenen belaagd werden.

Soms gaf deze spontane ridderlijkheid weleens aanleiding tot jammerlijke misverstanden, maar over het algemeen wekte zijn onversaagdheid een steil ontzag. Het was dus normaal dat zijn gewaardeerde solidariteit gehonoreerd werd met allerhande steekpenningen in de vorm van sigaretten, koffie, chocolade en andere versnaperingen.

Gedurende twee maanden en twee weken sleet Papa het leven van een baron met pensioen, en toen kwam eindelijk, tot grote opluchting van directie en personeel, een bericht van het consulaat waarin gemeld werd dat een Grieks schip de haven was binnengevaren en dat de genaamde Dimitrios Christos Papathanassiou als stoker kon aanmonsteren.

Om te verijdelen dat de kapitein van die Griekse schuit op zijn heilzaam besluit zou terugkomen, liet de directeur Papa onmiddellijk bij zich roepen om hem op staande voet zijn ontslag uit het Huis van Bewaring te betekenen. Op het ogenblik dat hij zijn handtekening plaatste op het formulier van vrijstelling, kwam hij echter tot de vaststelling dat zich eens te meer een probleem stelde. Hoe moest hij die Griek duidelijk maken dat hij kon ophoepelen en dat hij zich onverwijld diende te melden aan boord van het stoomschip ‘Helikon’, gemeerd aan nummer 217 der dokken?

Terwijl de directeur nog in beraad stond of hij de Griek naar het consulaat zou laten voeren, dan wel iemand van het consulaat naar de gevangenis zou laten komen, zei Papa langs zijn neus weg in onberispelijk Engels: 'I guess this is the end of my adventure, sir. May I kindly express my gratitude for your hospitality?'

Er volgden op deze onverwachte verklaring enkele ogenblikken stilte, als na een verbijsterend orakel. Toen voegde Papa er onverstoorbaar aan toe, met een ietwat slepend accent: 'Entre nous, monsieur le directeur, cette histoire de claustrophobic était évidemment de la couillonade et je m’en excuse, mais vous comprenez qu'un zigomar se débrouille en prison. Maintenant, si vous voulez bien me permettre de prendre congé.'

De directeur kreeg een purperrode kleur en opende de mond om een lelijk woord af te stomen, maar hij wist zich met enige moeite te bedwingen omdat een gevangenisdirecteur, zelfs in de meest rocamboleske omstandigheden, zijn ambtelijke ernst moet behouden. Hij duwde de Griek het formulier van vrijstelling in de hand, opende met een brede zwaai de deur van zijn bureel en sprak met een lichtjes bevende maar waardige stem dat éne woord, waarop Papa twee maanden en twee weken had zitten wachten: 'Dehors!'

Dimitrios Christos Papathanassiou uit Navarino aarzelde geen seconde om aan dit dwingende verzoek gevolg te geven. Hij liep de straat op met die jubelende manifestatie van zijn jeugd, met 200 gram marihuana in de voering van zijn tweedjasje en onder zijn vervaarlijke knevel een nauwelijks merkbare glimlach.

 

15-11-2015