In 1956, lang voor hij als literair auteur debuteerde, was Roger van de Velde medewerker aan De Satan, een satirisch tijdschrift dat opgericht werd door Frans Buyens. Een vergeten voetnoot bij een schrijversleven.
Vanaf 1946 tot aan zijn dood werkte Roger van de Velde als journalist voor De Nieuwe Gazet. Ook in de laatste jaren van zijn leven, tussen de verblijven in gevangenissen en inrichtingen door, kon hij, dankzij zijn beschermheer Frans Strieleman, altijd terug bij de krant werken. Aanvankelijk was hij er sportverslaggever, maar naderhand werd hij een polyvalent journalist, die naast cursiefjes ook sociale reportages en theaterrecensies schreef. Ook als anonieme medewerker van De Satan beperkte hij zich niet alleen tot de sport.
De Satan is een nu goeddeels vergeten tijdschrift, waarvan overigens ook maar tien nummers verschenen zijn in de jaren 1956-’57. Initiatiefnemer was Frans Buyens (°1924) die al lang droomde van een politiek linksgericht, satirisch weekblad. Toen hij medewerkers zocht, kon hij beroep doen op de journalist Roger van de Velde, die voor de eerste jaargang niet alleen de sportrubriek volschreef, maar ook toneel recenseerde en losse berichten aanbracht. Hij deed dat onder schuilnaam; de enige medewerker van De Satan die met naam vernoemd werd, was Frans Buyens als ‘verantwoordelijke opsteller’.
Buyens zou later als cineast bekend zou worden, onder meer met films als Vechten voor onze rechten en Zij is minder dood dan de anderen. Maar ook als tweeëndertigjarige in 1956 had hij al een heel parcours achter de rug, zowel als criticus, schrijver, organisator en activist. De inspiratie waarmee hij zijn activiteiten ontplooide was echter vrijwel altijd dezelfde. In 1948, in het eerste nummer van het door hem opgerichte blad Voorpost - maandschrift voor kunst en cultuur had hij, in het wat gezwollen jargon van die tijd, een soort van programma geschreven: ‘De kunstenaar is er toe geroepen rekenschap af te leggen van de stand der menselijke maatschappij. Hij zal streven naar de bevrijding uit de barbaarsheid, die maatschappij en enkeling beheersen.’ Deze inspiratie lag ook aan de basis van zijn latere initiatieven.
Zo richtte hij in 1950, met onder meer Hugo Raes, de culturele beweging De Nevelvlek. Het doel was, in de woorden van kompaan Fernand Auwera later: ‘de kunst dichter bij het volk te brengen’. Na korte tijd verliet Buyens echter weer De Nevelvlek en begon hij in het centrum van Antwerpen met wat toen een existentialistische kelder werd genoemd, een kunstencentrum avant la lettre waar hij allerlei activiteiten organiseerde. En weer enige tijd later richtte hij De koperen haan op, een poging tot satirisch theater. In zijn herinneringen - die hij in 1989 in Kruispunt 125 neerschreef - staat dat het niet verwonderlijk was dat hij ‘nadien met een satirisch weekblad Vlaanderen wou wakker maken.’
Een weekblad is De Satan nooit geweest. In 1956 verscheen het tweewekelijks, en dat slechts vier keer. Na een stilte van enkele maanden verschenen er in 1957 tien nummers, met een maandelijkse periodiciteit.
In eerste instantie was het probleem het vinden van fondsen om een blad te beginnen. Buyens richtte zich tot de socialistische voorman Camille Huysmans. Deze was het idee genegen - hij zag wel iets in een ‘linkse ‘t Pallieterke’ - en stelde voor het met Jos van Eynde van Volksgazet te bespreken. Buyens wilde echter boven alles onafhankelijk blijven: eerder had hij als werknemer al gebotst met de bonzen van Volksgazet, zoals trouwens ook met de communistische partijstructuren. Hoewel Camille Huymans ook bij zijn contacten in de diamantwereld geen geld wist los te peuteren, ging het plan toch van start, met als basiskapitaal het privé-vermogen van enkele enthousiastelingen. Buyens wist ook enkele uitzonderlijke afspraken te maken: een drukker werkte aan ongemeen gunstige voorwaarden en het krantje werd gedrukt op rollen afvalpapier van Gazet van Antwerpen. Buyens wilde het blad aanvankelijk Uilenspiegel noemen, maar medewerkers verkozen andere namen. Het was Camille Huysmans tenslotte die de naam De Satan suggereerde.
In 1956 verschenen vier nummers van het ‘Onafhankelijk satiriek blad’. Vier keer acht bladzijden op krantenpapier en tabloidformaat. ‘Verschijnt om de veertien dagen’, stond er, maar geen van de krantjes bevat verder een concrete datum. Het blad kostte vijf frank en de colofon vermeldde: 55 frank voor 12 nummers, al zijn er nooit twaalf verschenen. Volgens Frans Buyens werd de verkoop danig gesaboteerd, al kreeg hij ook medewerking, bijvoorbeeld van de directeur van Vooruit, die De Satan liet verspreiden door zijn verkopers.
‘Tegen alles en iedereen foert zeggen, is een programma, zowel als op de tribune te gaan uitschreeuwen dat men de wereld wil redden. (...) Programma? Geen programma? Wie wil weten wat we te zeggen hebben moet maar geregeld een nummer kopen.’ Zo stond er in een kaderstukje in het eerste nummer. Op de frontpagina prijkte een hoofdartikel, ‘Proficiat Richard’, over het tienjarige gouverneurschap van de socialist Richard Declercq. Verder een stuk getiteld ‘Leve de oorlog!’, dat later een vaste rubriek werd van de anti-oorlogsactivist Buyens.
Qua stijl en aanpak doet het blad denken aan ‘t Pallieterke uit die tijd. Een brutaal toontje, met nogal wat roddelende berichten en insinuaties. In een taaltje dat het koude oorlogs-verzuilingsdenken in herinnering breng; een stukje over de katholieke machtspolitiek in ‘de Congo’ eindigt met: ‘Het zieltjes winnen moest samengaan met het vergaren van rijkdommen. Vergeef het hun, Heer, al wisten ze wat ze deden.’ En na het bericht dat Canada van plan is de Chinese Volksrepubliek te erkennen, luidt het: ‘Wij wachten nog altijd op nieuwe instructies uit Washington.’ De vergelijking met ‘t Pallieterke vindt Frans Buyens onterecht. Het was niet zijn bedoeling een anti-weekblad te maken: ‘Ik wilde stilistisch en geestelijk een hoger peil dan ‘t Pallieterke halen’.
Artikelen in De Satan werden niet ondertekend, tenzij met schuilnamen. Alleen Buyens en zijn nauwste medewerker Willy Caluwaerts - voorheen actief in de KP - wisten wie er meewerkte. De afspraak was dat Buyens alle verantwoordelijkheid op zich zou nemen en dat hij de identiteit van medewerkers (en tipgevers) niet bekend zou maken, tenminste niet zolang dat van belang kon zijn. Zoveel jaar later noemt hij, naast Roger van de Velde, als medewerkers nog onder meer Roger Avermaete, Johan Daisne (die een paar keer de filmrubriek verzorgde), Ary Delen en Gustaaf C. Debruyne (illustraties). Van Paul Snoek zou hij enkele bijdragen geweigerd hebben.
Roger van de Velde schreef de sportkroniek, maar ook al eens de toneel- en filmrubriek, naast korte berichten voor het algemene nieuws. Volgens Buyens schreef hij in het eerste nummer de theaterrecensie, met als titel ‘Is het Stadstornooi flauwe kul?’. Hij veegde de vloer aan met de amateuristische, ‘karakterloze patronagevertoningen’, om vervolgens Julien Schoenaerts te prijzen (‘prima, zoals gewoonlijk’) voor zijn vertolking in een stuk van Shaw: ‘Het is goed voor de gezondheid nog eens te horen wat Shaw zoals denkt van een zeker soort politiekers en ander ongedierte.’ Het stuk was ondertekend met Caliban. Dezelfde naam duikt op in het tweede nummer, met een bijdrage over Dora van der Groen, die volgens Caliban "de bende knullen" van de KNs in talent overtrof.
De sportrubriek - ‘De kleedkamers van de Sport’ - werd ondertekend met MAX (zoals de oudste zoon van Roger van de Velde). ‘Voor de aftrap’ was de titel van het eerste artikel. Na verontschuldigende opmerkingen dat een satirisch blad aandacht besteedt aan sport, deze stelling: "Wat ons interesseert is een razzia in de onderwereld van de sport. Een onbescheiden blik in de kleedkamers, waar alles begint en alles eindigt. (...) Het is onze eerlijke bedoeling deze feiten zo naakt mogelijk uit de doekjes der schijnheiligheid te wikkelen." Verder korte berichtjes over de wandelgangen van de sportverslaggeving, met nogal wat aandacht voor boksen en wielrennen.
De schuilnaam in het tweede nummer is Beelzebub. Het hoofdartikel van de rubriek hekelt de houding van het Vaticaan tegenover de bokssport. In de roddelberichtjes onder meer een commentaar over de sportrubriekleider van ‘onze teerbeminde schoonbroer ‘t Pallieterke’ die schreef dat de interland tussen België en Hongarije beter niet plaatsvond in juni, omdat het dan veel te warm was om te voetballen. De Satan: ‘Overigens worden die arme Rode Duivels royaal betaald om negentig minuten te zweten en zich desnoods belachelijk te laten maken. Gij en ik, wij moeten méér dan negentig minuten zweten om hetzelfde te verdienen!’.
Volgens Buyens schreef Roger van de Velde voor nummer drie ook een zogezegde lezersbrief. Een cursiefjesachtige brief (‘Ik ben sportreporter’) waarin een collega belachelijk gemaakt werd naar aanleiding van zijn verslaggeving over de Antwerpse Zesdagen: ‘En gemakkelijk is de stiel niet. Ge moet op voorhand weten wie er zal winnen al was het maar voor de pronostiek van de luisteraars. Voor de coureurs is dat gemakkelijk, die mannen ken ik.’ Verder in de sportrubriek gaat het ook over die blijkbaar schandalig verlopen Zesdagen, ‘een àl te doorzichtig en daarenboven wansmakelijk boerenbedrog’. Over de meest talentrijke Rode Duivel uit die tijd nog deze opmerking: ‘de meest pretentieuze voetballer van België en omstreken, Rik Coppens om hem niet te noemen’, naast nogal wat inside-grapjes over collega’s, iets waar satirische bladen wel vaker last van hebben.
Ook in nummer vier was Van de Velde, steeds volgens Frans Buyens, verantwoordelijk voor een fake lezersbrief. Overigens heette de lezersrubriek - veeleer cynisch in het licht van wat er met Van de Velde zou gebeuren - ‘De cipier van de hel’. De brief is een vlotgeschreven cursiefje over inbrekers en hun succes bij de vrouwen: ‘Over vrijen, en wat er kan van komen’. Het hoofdartikel Sport gaat deze keer over de paus, die tachtig geworden is en, volgens Gazet van Antwerpen, een heuse sportfanaat blijkt te zijn. ‘Wij hebben altijd gedacht dat het bereiken van een hoge leeftijd hoofdzakelijk een kwestie van chance is. En waarschijnlijk ook van een goed en gemakkelijk leven.’ In een kort berichtje, met als kop ‘Hoe is het mogelijk?’, hekelt de sportverslaggever het voorschrijfgedrag van de ‘doktoren’: ‘Zij zelf geven het goede voorbeeld: ze roken tijdens de consultatie, of hebben een te hoge bloeddruk wegens overvoeding.’ Een banaal stukje, ware het niet dat Van de Velde jaren later in aanraking kwam met het door dokters aangeprezen palfium, met de gekende tragische gevolgen.
Het algemene hoofdcommentaar in dat laatste nummer van 1956 blikt terug op het Sovjetcongres waarop Chroesjtjev afrekende met Stalin. De hoofdopsteller beschimpt de al te gedweeë Belgische communistische partij, die in het spoor van Moskou de afgod Stalin nu neerhaalt. Als tijdsdocument kan het besluit van De Satan tellen: ‘Wij hebben nooit die afgodendoenerij goed kunnen slikken (...) Doch wij vergeten niet dat Stalin ook voor ons de personificatie is geweest van een strijd tegen tirannie en overweldiging, dat hij het exponent is geworden van een omwenteling in de wereldgeschiedenis die ver van ten einde is. Voor ons blijft hij een geniale vent zoals er ongelukkig niet veel geboren worden, misschien niet altijd even proper maar toch geniaal, en als dusdanig groeten wij hem.’
Vervolgens verdween De Satan voor zes maanden van de markt. In maart 1957 verscheen het eerste nummer van de nieuwe jaargang: ‘De Satan is na enkele maanden afwezigheid opnieuw verschenen. Hij heeft een ander kostuum aangetrokken, en zijn valies zit vol met staarten om te slaan en horens om te passen.’ Op een ander formaat, zonder cultuur en sport, en dus ook zonder Roger van de Velde. De toon was veeleer ideologisch, zelf pamflettair, dan satirisch geworden. Zo ook in de volgende uitgaven: ‘Dit nummer van De Satan is bijna uitsluitend gewijd aan de problemen van het socialisme, en aan de hersenkronkels van sommigen die hete socialisme pretenderen te dienen,’ luidde het in mei 1957.
Deze zwenking naar het louter politieke kwam er mede onder invloed van de eminente trotzkist Ernest Mandel, die in De Satan de basis voor een Vlaamse La Gauche zag. Enkele maanden later werd besloten tot oprichting van het weekblad Links en werd De Satan opgedoekt. Frans Buyens, die gevraagd was hoofdredacteur te worden van het nieuwe blad, trok zich echter vrijwel meteen uit Links terug: Ik ben altijd te veel een alleenganger geweest, om mezelf disciplinair in te schakelen in een politieke beweging’.
© Johan Vandenbroucke