Roger van de Velde is dertig jaar dood in 2000. Dertig is een rond getal. Daar past een viering bij, een heldenviering, zoals dat nu de gewoonte is.

De vraag is, was hij een held? En is een herdenking wel een goede zaak?

Nogal wat van mijn helden zijn aan mediaoverdaad ten onder gegaan. Ik denk aan Raymond van het Groenewoud, Herman de Coninck, Hugo Claus. Het is gek, maar mijn helden mogen niet te veel in kranten en op teevee verschijnen, of ze verliezen voor mij hun heldenstatus. Ik keer me onherroepelijk van hen af en wend me tot nieuwe, liefst zo weinig mogelijk bekende helden. Ooit was ik fan van Winona Ryder, ik had haar met nog drie mensen in een obscure bioscoop gezien in Reality bites, en ik verkeerde een tijd in de waan dat ik alleen wist wat voor een tijdloze en intelligente schoonheid ze wel was. Tot ik via internet vernam dat er een goeie zestigduizend sites aan haar waren gewijd. Exit Winona Ryder, van het ene op het andere moment.

Vroeger was overkill een fenomeen waarmee mediamensen rekening hielden. Je moest zuinig zijn op helden. Er maar mondjesmaat over berichten, dan gingen zulke helden een heel leven mee.

Die overweging is niet meer besteed aan de nieuwsmakers van nu. Je krijgt alles van de helden, altijd en overal. Daarvan komen trouwens die dikke kranten. Ik haat dikke kranten. Ik haat kranten die voortdurend om het even wat over helden uitbraken. Ik wil een dunne krant die maar zelden over helden schrijft.

Daarom ben ik niet zo overdreven happig op veel memorialgedruis. Ik hou er niet zo van als ze me mijn helden afpakken. Ook al verdient Roger van de Velde alle aandacht. Maar dan de aandacht van mensen die niet houden van helden. Of hoogstens van kleine helden. Helden met meer menselijke trekjes dan goed voor hen is.

Roger van de Velde is einde de jaren zestig enige tijd hot news geweest. Maar niet in die mate dat ik me van hem afkeerde. Dat komt ook doordat je toen nog zuilen had. Van de Velde was een vrijzinnige held, en dat betekende toen nog dat je in een deel van de media heel wat zure commentaar kreeg. Dat soort giftige meningen was, in mijn ogen, heel goed voor het behoud van een heldenstatus. Soms heb ik heimwee naar gemene commentaren, puur op basis van vooroordelen. Waren we maar wat meer Oostbloks, denk ik dan. Of lekker conservatief.

Roger van de Velde was niet mijn enige held. Er was bovenal Mick Jagger, maar ook Ray Davies, Jim Morrison, Pete Townsend, Neil Young. Of Paul van Ostaijen, Paul Snoek en W. F. Hermans. Of Paul Goossens, Fidel Castro of Camillo Torres. Of enkele van mijn docenten aan de unief in Leuven.

Hoe kwam het dat een schrijver, die me tot dan toe niet was opgevallen, en dat was wel merkwaardig, want ik las nagenoeg alles wat in het Nederlands verscheen, een schrijver, die er eerder uitzag als een taxichauffeur, een verzekeringsagent of hoogstens een chef bij de gerechtelijke politie, het in één klap schopte tot held?

Dat kwam vooral omdat hij een rebel was. Omdat hij tegen was. Omdat hij een slachtoffer was van het establishment, een woord waarmee je toen de overheid en de burgerij kon uitspuwen. Roger van de Velde had een hoog rebel without a cause-gehalte. Eerst had het establishment hem pillen doen slikken waaraan je verslaafd werd, en dan hadden ze hem opgesloten omdat hij verslaafd was. Geraak daar maar aan uit!

En, en dat was zo mooi, Roger van de Velde was niet aan het roepen en aan het tieren gegaan, hij gedroeg zich niet als een onschuldig slachtoffer, nee, hij zei heel rustig, dat en dat zit zo in elkaar, daar zit ik fout en daar zitten jullie fout, en nu is het wel genoeg geweest, op een manier alsof hij boven alles stond.

Ze konden hem wel in de gevangenis gooien, maar ze konden hém niet krijgen.

Dat moest je einde de jaren zestig geen twee keer doen, of je werd held tegen wil en dank.

Want alle mensen van goede wil van die dagen waren van slechte wil. We waren tegen alles en alles en alles. We waren tegen alles omdat er iets in ons zat dat tegen ons was.

Wat, dat wisten we toen nog niet. Dat zouden we later wel ondervinden. Toen was er alleen een vermoeden dat er meer moest zijn. We hadden alles, geld, toch genoeg voor drank en sigaretten en nu en dan een boek, seks met jan en an en alleman, toekomst zonder einde. Wat was er dan? Maakt seks niet gelukkig? Was het misschien omdat we zoveel hadden, dat we zo geconcentreerd waren op dat wat we niet hadden? Op dat wat er niet was, ook al waren er drank en sigaretten en drugs en wilde toekomstdromen. Op het menselijk tekort. Het tekort dat Roger van de Velde goed beet had. Dat hem had doen drinken, dat hem had doen roken als een Turk, dat hem pillen had doen slikken zonder einde.

Ik heb ademloos De knetterende schedels in één ruk uitgelezen, en gevonden dat het verdomde goed was. Dat het een boek was dat je naar de keel greep en je dagenlang niet meer losliet. Een boek als een kopstoot, ja.

En ik heb alles gelezen wat ik van hem kon vastkrijgen. En ik was blij, want ik had er een nieuwe schrijversheld bij.

Dertig jaar later was ik benieuwd naar wat er overbleef van al dat geweld. Ik dook in mijn chaos van een boekenkast en vond twee boeken, De knetterende schedels en Kaas met gaatjes. Niet meer? Ik zocht nog verder en vond nummer veertien van Vlaanderen vandaag, met een dertigtal pagina’s gewijd aan de schrijver, en Literair akkoord, aflevering twaalf, met een verhaal dat ik ook al had in De knetterende schedels.

Ik herlas alle teksten die ik had en voelde me hoofdzakelijk gerustgesteld. Roger van de Velde was een goeie held geweest.

De meeste van zijn teksten, en in ieder geval de hele Knetterende schedels en pakweg Côtes de Kabylie waren bestand geweest tegen de tijd.

Maar er moest meer zijn.

Geen probleem, dacht ik, gewoon even aanschaffen in de tweedehands boekhandels van mijn aartsbisschoppelijke stad.

Wel een probleem, want nergens een lijntje Roger van de Velde te vinden. Geen spatje, geen haaltje, niets.

Niet getreurd, dacht ik, dan gaan we toch even naar Gent, met zijn op internet, via Scoot gevonden, zeven boekhandels in oude en niet zo oude literaire helden.

Het werd een hele Odyssee, met maar weinig vreugde. Enkele bladzijden secundaire literatuur hier, een enorme chaos en een stokoude, dove antiquair daar, dan nog tweemaal niets, wegens gesloten, en één keer alleen peperdure bibliofiliteiten. De hele affaire begon Dwaallichtallures aan te nemen, iets waarvan ik ondertussen de ironie begreep, gezien de bewondering van Roger van de Velde voor Willem Elsschot. Ik was uitgeput van het lange lopen door de uitgestrekte straten van Gent en vervloekte mezelf om mijn belachelijke volharding. Was het niet zo, dat hoe meer je iets wilde, hoe meer het je ontsnapte? Kon ik niet volstaan met wat ik al had, waarom zou ik per se alles moeten lezen? Ik had al niet zoveel tijd voor de deadline, en ik las al zo moeizaam, de laatste tijd. Er was geen enkel zinnig argument te verzinnen waarom ik nog de hele tocht deed, dwars door Gent, naar die laatste winkel, waar ze toch ook weer stapels Vandeloo’s zouden hebben, maar geen enkele Van de Velde. Dat bleek nog waar te zijn ook. Enig aangeklamp bij de winkelier bood geen soelaas, en ontgoocheld ging ik naar de uitgang. Op de vloer stond nog een rij verworpelingen onder de boeken en voor de vorm keek ik ze na. Niets, natuurlijk. Ik zou de tram nemen naar het station en treurig naar huis rijden en mijmeren over mijn overmoed en me voornemen om me niet meer te laten meeslepen door Faustiaanse verlangens. Een laatste blik op de vloer, de deur al in de hand, Van de Velde, las ik, en daarnaast, Van de Velde, en nog, en nog, vijf ervan in een rij naast elkaar. Zestig frank per exemplaar? Meneer, u bent een weldoener van de mensheid, ik aanbid u, meneer, wist u dat ik hou van alle tweedehandsboekenwinkels en hun eigenaars?

In het etablissement over het station lezen. De slaapkamer. Nooit gelezen, besef ik. Onmogelijke titel. Niemand koopt ooit een boek dat zo heet. Maar dat verhaal ontroert me, verdomme, en ik geef dat meisje dat me een kopstoot gebracht heeft, nee, twee kopstoten, een veel te royale fooi.
In de trein verder lezen, nog twee verhalen uit dat boek met de verschrikkelijke titel. Kan dat, op mijn leeftijd nog zo wat met tranen in de ogen in de ruit zitten staren? Het is de rook, zou ik kunnen zeggen, want ik heb het kleine compartiment voor rokers gekozen, het kleine rijdende asiel voor nicotineverslaafden, al was het maar als eerbetoon.
Ik duik enkele dagen onder in Van de Velde. En ik heb al zo weinig tijd! Er moet nog zoveel gedaan worden, en toch lees ik in die dertig jaar geleden gestorven Vlaamse schrijver. Ik moet wel, het is een onweerstaanbare drang. Want ik hou van die schrijver. Hij is geen held meer. Ik zie ook wel de gebreken, de zwakke verhalen, het postume, volkomen overbodige, uit commerciële motieven gepubliceerde De dorpsveroveraar, het veel te haastig ineengestoken Tabula rasa, de houterige stijl, de schrijftaal, het uitpakken met kennis, de hoogdravende woorden, de gallicismen.

De mens Roger van de Velde begint zich af te tekenen naarmate ik voortlees. Hij moet op een manier even houterig geweest zijn als hij soms schrijft. Hij noemt zichzelf timide, en dat klopt, denk ik. Timide, maar tegendraads, schrijft hij in Kaas met gaatjes. Zo ken ik er nog. Die hele generatie van hem heeft dat. En daarna ook nog, mannen die niet met vrouwen hebben leren omgaan, om maar iets te noemen, en niet van het onbelangrijkste. Mannen die zich een houding moeten geven. Die onherroepelijk moeten roken. En drinken, want daar krijg je een houding van. En iets dat je toelaat om te zeggen, dat je van iemand houdt. Hij heeft die typisch suïcidair gekleurde hoogmoed die voortkomt uit onbehouwenheid tegenover vrouwen. Emoties zijn er om gerefouleerd te worden. Dat is een slechte zaak voor iemands leven, maar een goeie voor zijn teksten.

Als er al zoveel teksten blijven staan, komt het doordat hij nooit larmoyant wordt. Hoeveel anderen zouden niet door de knieën gaan in zulke omstandigheden? Zo kwetsbaar, zo lijden aan het menselijk tekort, zo veroordeeld tot een scherpe blik, en dan zo geworpen tussen de verworpenen der aarde!

Hoe overleef je dat?

Dat overleef je niet. Dat overleef je maar enkele maanden, zoals de schrijver. Dat overleef je met onnoemelijk veel distantie. Met zelfspot. Met objectiviteit. Met aangeboren tegendraadsheid. Met mededogen voor alle mensen, als ze maar menselijk zijn.

Menselijkheid. Er zijn geen helden in de verhalen van Roger van de Velde. De meeste van de verhalen eindigen zonder echte pointe. Het leven gaat gewoon door. Freddy uit het verhaal ‘De valkuil’ in Galgenaas springt niet. Ik ken weinig schrijvers die Freddy niet zouden laten springen. Want hij springt naar de vrijheid. Of misschien naar de dood. Maar die extremen horen niet in de wereld van de schrijver. Vrijheid is een droom, schrijft Van de Velde in hetzelfde boek, die achter tralies opgesmukt wordt tot een feestelijke maar bedrieglijke illusie.

Mensen zijn geen helden. Mensen leven voort. Met het menselijk tekort. Dat waarover je niet kan spreken.

Ik zal hem zeggen, denkt Sylvia, die voor de eerste keer in de gevangenis op bezoek komt bij haar man Herman, ik zal hem zeggen dat ik eenzaam maar toch moedig ben; ik zal hem overtuigen dat deze scheiding onze liefde niet kan aantasten maar wel zal louteren tot een innige gloed die niet door tijd en afstand kan gedoofd worden, ik zal hem bekennen dat ik elke avond in bed kruip met zijn grijze wollen trui die zo heerlijk ruikt naar tabak en benzine; ik zal hem vertellen dat ik de boekenkast in de verf heb gezet met zijn versleten vilthoed op mijn hoofd en dat ik eergisteren een elektrische zekering heb hersteld met bevende handen en dichtgeknepen ogen. Hij zal glimlachen, en als hij glimlacht zal het gesprek gemakkelijker vlotten.

Maar al wat ze zegt: ‘Ik mis je zo erg, Herman...’ en verder geraakte zij niet, omdat alle andere woorden nutteloze franjes waren aan die ene waarheid.

Roger van de Velde is geen held. Maar hij leeft wel voort. Met het menselijk tekort. Dat waarover hij zo schrijnend mooi zwijgt in zijn boeken.

© Dirk Verbruggen

13-11-2015