Geachte Heer Van de Velde
Haast onzichtbaar en onhoorbaar valt de regen. Flarden, brokstukken. Probeer alles weer in elkaar te puzzelen, alsof men op de valreep nog een verantwoording moet verzinnen.
Een brief aan een dode schrijven is een koud kunstje. Zeker als men bedenkt wat vandaag allemaal mogelijk is. The Beatles zijn weer samen, Elvis treedt vaker op dan ooit en zelf ben ik ook geregeld Lazarus. Het verkeer tussen deze en gene zijde neemt toe. Files van astrale en esoterische aard steken de kop op. Men hoeft geen beroep meer te doen op een medium. Een kwakje DNA volstaat om een mens ettelijke jaren na dato er weer helemaal bovenop te helpen. Zo, mon cher compagnon d’enfer, is elk kerkhof een potentiëel Jurassic Park, annex pretpark. Je knikt. Jij bent een Vlaamse kop. En dat is het enige wat men van jou bewaard heeft... Het getuigt van status om na het verscheiden het hoofd te laten invriezen. Walt Disney was hierin een koploper. De post mortem odyssee van het stel hersenen dat zwom in het waterhoofd van Guido Gezelle was slechts een voorproefje van wat komen zou. Wij moeten het hoofd koel houden. Dan loopt niets fout.
Water uit de kraan druppelde op de vaat en op de verpakkingen van meeneemmaaltijden. Het was koud en grijs en mistig, een snijpunt in de tijd, ergens tussen nacht en ochtend. Boven sliep mijn geliefde. Wij woonden in een krot. ‘Hier wil ik geen kinderen ter wereld brengen’, gooide ze me vaak genoeg voor de voeten. Ik schonk haar een paleis. Het is bijna afbetaald. Ik stond blootsvoets in de keuken, wachtte op een signaal van de waterketel, staarde naar het roestige behang. Ik had enkele merkwaardige creaturen meegebracht uit de nacht. Ze zochten een plek om te schuilen, en een bed om in te slapen tot het donker genoeg was om verder te trekken en de grens over te steken. Daglicht deed pijn aan de ogen.
Hoelang zit ik nu al te denken? Schiet ik ooit weer in actie? Ik durf niet te kijken. Daarnet, toen ik mijn hand opende was de palm helemaal bruin. De knop wordt omgedraaid. Ergens in mij zoekt een radio de juiste frequentie...
Mijn blik dwaalde over de arabesken in de matte vloertegels. Tegen de muur, ongeveer één meter hoog, tegeltjes, glanzende witte tegeltjes, bovenaan afgezoomd met een bruinrode rand. Een van de bezoekers had een rond gezicht, coupe-rose, vette krullen. Zijn lange jas in tweed was zwaar en glom. De chromen stoelpoten zuchtten onder het gewicht dat zich neergeploft had op het bruine simili. Het was een wondere wereld, vol diversiteit. Geen twee stoelen waren aan elkaar gelijk, elk van hen bezat de eigenschap niet te passen bij de ronde keukentafel. Alles was van de vuilnisbelt gehaald. Het tafereel werd beschenen met de laatste inspanningen van een peertje. Wij leefden in perfecte harmonie met het design: stemmig maar vochtig. Vlekken op het behang en het plafond. Alles was tweedehands, gekregen of gejat. De hoge smalle kast vol medicijnen. Het gammele aanrecht. We betaalden er haast niets. Het was nog goedkoper dan kraken.
De keuken was gevuld met totaalweigeraars. We wachtten op de thee. De discussie was levendig. Een van de totaalweigeraars stelde het zo: “Kiezen tussen militaire en civiele dienst ... Het is net alsof je dan het aktetasje van Pinochet moet dragen, in plaats van zijn geweer.” Men had het over de grote groepen punks en anarchisten, sterke autonome groepen die zich in de diverse steden hadden ontwikkeld en die zich optrokken aan de individuele totaalweigeraars. Het laatste nieuws passeerde de revue. Heuse lachbuien veroorzaakte een kopie van de recentste conclusie van rechter De Cooman van de Leuvense correctionele rechtbank. In het proces tegen ******* had hij als verzachtende omstandigheid in rekening gebracht dat de beklaagde eigenlijk niet beter wist en handelde onder invloed. Immers: ‘Bij diverse gelegenheden is de aanwezigheid geconstateerd van soms niet jeugdige personen, met een storend optreden, die door hun persoonlijke en op zijn minst irreële fantasie, of scepticisme, ontgoocheling, zelfs nihilisme, vooral bij jongeren, verspreiden.’
Helemaal groen is de muis van mijn hand.
Het was winter en donker en we zaten met zijn allen in het sous-terrain van een statig herenhuis, toen ik in 1980 op de Leuvense vrije radio Scorpio hoorde dat er in dit universum geen plaats meer was voor liefde, vrede en zonlicht. Wat we nodig hadden was haat en geweld. De laatste grote veldslag zou gestreden worden. Stenenregen. Barricades. Grimmige gezichten, piekharen, prikkeldraad. Koud en donker. Al de rest was kaas met gaatjes. Het betoog werd gevolgd door het vreemdste wat ik ooit gehoord had: een trage parade van de laagste tonen van de bas en de dofste slagen van de drums, vergezeld van een door merg en been snerpende gitaar, en synthesizergeluiden die je onmiddellijk deden beseffen dat je je bevond in het koudste en zwartste gat van het heelal. De tekst: ‘Toen was er niets meer. Alles was gedaan. Zij hebben gezegevierd, wij opgehouden te bestaan. En toen was er niets meer. Alles was dood.’ Het was het startschot voor de reis naar het einde van de nacht. Zoals soms een imbeciel liedje ‘s ochtends gehoord op de radio tot je eigen scha en schande heel de dag in je hoofd blijft zweven, werd dit fragment, als een mantra, gegrift in mijn schedel. Ik rustte niet voor ik de singel in handen had. Op het hoesje ‘knetterende schedels’: een figuurtje duikt weg voor de concentrische cirkels van het geluid, vertrekkend uit het eigen hoofd. Op de achterkant een panorama op een dood bos. Was de langgevreesde fall-out eindelijk een feit? Of was het gewoon een negatief. De begeleidende tekst deed het ergste vermoeden: ‘De macht van het gezag, en het gezag van de macht, waren duidelijk sterker dan wat voelde of dacht.’
Blauw, mijn handpalm is blauw, helemaal ader geworden. Straks stroomt de kamer vol blauw bloed.
‘Toen was er niets meer’ werd een culthit. Elk optreden van de band was een gebeurtenis, ik probeerde er geen enkel te missen. De Brassers, rattenvangers van Hamont, er ging een zuigkracht van uit, het sleurde je mee naar de donkerste uithoek van het verzonkene, het was vergelijkbaar met de hypnotiserende schoonheid van een gifslang, uit ons noctuarium. Dit fenomeen ging verder dan het vrolijke nihilisme van de eerste punkdagen. Plots was het oorlog, Totalkrieg, en dit was strijdmuziek voor een grimmige generatie, het volkslied van het galgenaas. Gewapend met stenen en stokken, helmen, mooie woorden, mythes en tegenstrijdigheden. Tegenspraak was de voertaal.
En er kwamen meer en meer van dit soort groepen. Met graagte werden de zwartste dagen van la décadence nog eens overgedaan. Van supersonische concertinstallaties in de grootstad tot de ontelbare platenspelertjes in de verste uithoeken. Allen waren ze gelijkgestemd en wilden met het grootste plezier de doodsklokken luiden over de burgerlijke samenleving. Tabula rasa!
Wordt de hand zwart?
De thee was klaar. We visten de papaverbollen eruit, maakten aanstalten om het goedje op te drinken, toen ****** , die een totaalweigeraar was, een glas fruitsap vroeg. Hij haalde een bruin glazen flesje tevoorschijn. De druppelteller liet donkere wolkjes na in de jus d’orange. We raakten in de ban van de emulsie. Laudanum, dacht ik, opiumtinctuur, slaapverwekkend, pijnstillend middel. Wij hielden ons aan de thee. Aan de keukentafel werd vreemde alchemie bedreven. A la carte. Amfioen, het verouderd woord voor opium, het ingedroogde melksap uit de zaaddozen. Ik hield het op heulsap.
De gedachten rollen als onrijpe doosvruchten uit mijn maankop. Mijn slaapbol draait om zijn as.
Hij begon jouw leven te vertellen. Woorden kringelden uit zijn mond: ‘Deze alsembeker werd mij aangereikt door ... (ik begreep hem niet), in elk geval de zoon van de schrijver ****** . Het was een stroom waarvan de meeste woorden mij ontglipten: R875 > gevangene > synthetische afdeling > van de psychiatrische > rijkswacht > met zeer korte werkingsduur > van de > opiaat-gevangenis >van palfium spuiten -> in Merksplas...
De radio is een kleurverspreider. Het hammond orgeltje steekt op, kwaadaardig: Nic Cave met ‘Right Red Hand’.
Door een speling van het lot raakte jij in een mum van tijd verslaafd aan het nieuwste zaligmakend medicijn, jou door artsen breedlachend aangesmeerd als volkomen ongevaarlijk, op barnumpanelen de hemel ingeprezen. Gelukkig zijn dit soort dwalingen, waarvan jij, mijn beste ****** , het slachtoffer werd, vandaag volkomen uit den boze. Alle (financiële) bewegingen worden gevolgd van de wieg tot het graf, geregistreerd en opgeslagen. Zelfs voor een auteur is het plegen van schriftvervalsing uitgesloten. Voortdurend weet men wie waar wat wanneer waarom doet. Op het internet kan je op elk uur van de dag soortgenoten in al hun gedragingen gadeslaan. Op internet heet dat ‘kunst’, op TV amusement van de bovenste plank. Kijken hoe spelers dag aan dag gevolgd worden... Het is een spel, iedereen is vrij om te stemmen. De gladiatoren sneuvelen eervol of overleven schandelijk, dat zijn de spelregels, het publiek kiest elektronisch. De kijker waant zich koning. De vorst lacht (in zijn baardje). Men zit op de bank, sipt van zijn thee en geniet met volle teugen van de vrijheid in al haar facetten: de vrijheid zichzelf een maagzweer te kweken, de vrijheid zich naar het hartinfarct toe te werken, de vrijheid, langzaam maar zeker, in de loop der jaren, zoals de beelden die gevormd worden in onderaardse kalkgrotten, zichzelf een mooie kanker op te bouwen. De vraag bekruipt mij of er sowieso nog leven is voor de dood.
Het regent binnen. De regen wordt warmer. Schijnt de zon? Er ligt een regenboog in mijn hand.
****** woonde met enkele andere anarchisten in . Zij leefden in perfecte harmonie met elkaar en in permanente oorlog met de buurt. Ze zaaiden niet, ze maaiden niet, en toch zij genoten van de leeuweriken en de leliën des velds. Deze lieden hielden residentie in het grootste pand uit de buurt. Ei zo na een kasteel, met een helikopterbaan en een tennisplein. De weerkaatsing van de honderden raampjes, gekleurd glas in rood, was een streling voor het oog. Toch spiegelde ****** zich aan jou. Een van de bewoners was jouw zoon. Die had constant de mond vol over je. In zijn identificatie met jou ging ****** zelfs zo ver dat hij op den duur zelfs uit hetzelfde medicijnkastje putte als jij. Ongeregeld, maar vaak, ging ****** naar zijn ouderlijke thuis, een apothekersgezin.
Het ging allemaal vlugger dan we konden inschatten. Enkele totaalweigeraars werden gestraft. Volgens het principe van de loting. Sommigen konden ontsnappen, een ander werd geklist, nog een ander ging zich aangeven en verdween in Merksplas. (Allemaal verleden tijd. Hier worden al lang geen verslaafden meer gedetineerd, men gebruikt het nu om politieke vluchtelingen in op te sluiten). Anderen bleven lang genoeg weg om bij hun thuiskomst amnestie te krijgen, ze kregen zelfs opnieuw hun burgerrechten. Eentje was hierdoor zelfs zo geroerd dat hij in het parlement ging zetelen.
Alles werd geregeld. Zelfs met De Brassers kwam alles weer goed. Alhoewel dat het in hun geval sterk leek op een homeopathisch proces, want alvorens salvatie te krijgen verergerde hun toestand eerst nog in ernstige mate. Ze raakten aan de drugs. Wilde verhalen deden de ronde. In hun dorp was elk van hun persona non grata. Er werd gedreigd met sancties, interneringen, etc. Het resulteerde in een afscheidsmaxi: ‘They wanted us away’.
En nu is er niets meer. Alles is gedaan. Zij hebben gezegevierd. Wij opgehouden te bestaan. Nu is er niets meer. Nu is er niets meer! Slaap als een roos. De gevangenis is een paradijs. Het is ondanks alles de gevangenis die van jou een schrijver heeft gemaakt. Elk schrijver draagt de gevangenis een warm hart toe. Het leven begint pas als men dood is. Nooit eerder smaakte de thee zo zoet. Alleen het laatste restje is bitter.
© Didi de Paris