Merksplas, 20 oktober 1969
Alhoewel Willem Elsschot terecht gezegd heeft ‘dat er eigenlijk weinig feestelijks is aan het luiden van die jaarklok’, wil ik u toch graag en van harte feliciteren met uw 70ste verjaardag.
Reeds als knaap las ik uw Loflied van de Heilige Franciscus en de verzen van Het huis met een vreemde verrukking voor een wonderlijk spel van woorden, die ik slechts voor de helft begreep. Als adolescent verslond ik uw boeken. Later luisterde ik getrouw naar uw wekelijkse stem uit Amerika, meestal met een glimlach om de superieur gedoseerde ironie. Nog later, en vooral in de stille kluis van mijn cel, bleef ik de bijzondere smaak van uw geschriften proeven en naproeven. Voor mij was Marnix Gijsen een monument op een ongenaakbare bergtop.
Tot ik, precies een jaar geleden, met steile verbazing en een jubelend hart mocht vernemen dat diezelfde Marnix Gijsen een van mijn vurigste supporters was in de jury, die zo vriendelijk is geweest mijn boek De Slaapkamer met de Dr. Philipsenprijs te bekronen.
Ik schaam mij niet te bekennen dat die erkenning mij tot tranen toe heeft bewogen en ik ween zeer zelden. Dit wilde ik u laten weten op deze feestdag, waarop u door talloze honorabelen in veel akademischer bewoordingen verdiende lof zal toegezwaaid worden.
Over enkele dagen verschijnen vrijwel gelijktijdig twee nieuwe werken. Ik zal u met genoegen van elk een exemplaar laten geworden. Allicht zult u dat willen beschouwen als een bescheiden verjaardagspresentje.